ECLI:NL:RBDHA:2024:8317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL23.36339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning en terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024, met zaaknummer NL23.36339, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. Eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning voor studie, had deze vergunning verloren door onvoldoende studievoortgang. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had vervolgens een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waartegen eiser in beroep ging. Eiser verbleef ten tijde van het terugkeerbesluit in Portugal, waar hij een geldig visum voor Italië had en bezig was met het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, omdat eiser rechtmatig verblijf had in een andere lidstaat van de EU en verweerder dit niet had onderzocht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36339

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
1.1.
Met het besluit van 28 maart 2023 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met als doel ‘studie’ ingetrokken en heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Met het bestreden besluit van 10 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de intrekking van eisers verblijfsvergunning en het opleggen van het terugkeerbesluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 23 augustus 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met als doel ‘studie’. Per 1 mei 2022 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken. Op deze datum heeft de onderwijsinstelling eiser namelijk afgemeld vanwege onvoldoende studievoortgang. Verweerder heeft een terugkeerbesluit opgelegd omdat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Eiser moet de Europese Unie verlaten en terugkeren naar Bangladesh. Vanwege het terugkeerbesluit heeft verweerder eiser gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem Systeem (hierna: SIS).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser had ten tijde van het terugkeerbesluit een geldig visum voor Italië en verbleef daar ook destijds. Eiser is inmiddels verhuisd naar Portugal en is bezig om daar een verblijfsvergunning te krijgen voor werknemers in dienstverband, een zogenaamde
manifestação de interesse. Eiser heeft daarom geen bezwaren meer tegen het intrekken van zijn verblijfsvergunning. Wel is hij het oneens met het opgelegde terugkeerbesluit en de daaruit voortvloeiende SIS-signalering. Verweerder kon namelijk geen terugkeerbesluit opleggen omdat eiser op dat moment niet meer in Nederland verbleef. Eiser heeft in beroep enkele stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij ten tijde van het terugkeerbesluit in Italië verbleef en nadien naar Portugal is verhuisd. Verweerder heeft daarnaast geen terugkeerbesluit mogen opleggen omdat eiser ten tijde van het terugkeerbesluit in het bezit was van een visum voor Italië en omdat hij nu in Portugal een formele gedoogstatus heeft zolang hij bezig is met het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Eiser heeft daarom rechtmatig verblijf in een andere lidstaat in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder had dit moeten onderzoeken voordat hij een terugkeerbesluit nam, onder andere door eiser te horen. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.. Het terugkeerbesluit en de SIS-signalering zijn daarom onrechtmatig. Daarnaast is de SIS-signalering ook onevenredig, omdat dit een reden voor de Portugese autoriteiten kan zijn om eisers verblijfsaanvraag te weigeren. Ook wordt de doelstelling van de Verordening 2018/1860 [1] niet verwezenlijkt met de signalering. Deze doelstelling is immers het toezicht op de naleving van de terugkeerverplichting. Tot slot, had verweerder zich op grond van artikel 21 van de Verordening 2018/1861 [2] voorafgaand aan de SIS-signalering moeten beraden of de signalering gerechtvaardigd wordt door de gepastheid, de relevantie en het belang van de zaak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit moet nemen als het illegaal verblijf van een vreemdeling is vastgesteld. In tegenstelling tot wat eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor niet vereist is dat de betreffende vreemdeling op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit fysiek op het grondgebied aanwezig is van de lidstaat die het terugkeerbesluit neemt. De rechtbank ziet voor deze lezing van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, in elk geval geen aanknopingspunten in eisers verwijzingen naar het Terugkeerhandboek. De rechtbank leest die passages in het Terugkeerhandboek zo, dat hierin de verplichting staat voor een lidstaat om het illegale karakter van verblijf in die lidstaat vast te stellen in een terugkeerbesluit. [3] Voor dit oordeel vindt de rechtbank ook steun in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 19 februari 2023. [4] Ook is een lezing van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn zoals eiser betoogt, moeilijk te rijmen met het feit dat een terugkeerbesluit voor het gehele grondgebied van de Europese Unie geldt. Verder valt niet in te zien dat een vreemdeling zou kunnen voorkomen dat een terugkeerbesluit wordt opgelegd enkel door te vertrekken naar een andere lidstaat. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank enkel van belang dat eiser op het grondgebied van een van de lidstaten verbleef op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit. Nu Portugal ook een lidstaat is van de Europese Unie, is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet van belang of eiser zich in Nederland of Portugal bevond ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit.
4.1.
Verweerder kan echter op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn geen terugkeerbesluit nemen als de betreffende vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf. Of een vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf moet verweerder beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden die toen bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn. Dit volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [5] De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat verweerder alvorens hij een terugkeerbesluit neemt bij alle lidstaten moet informeren naar eventueel rechtmatig verblijf van de vreemdeling aldaar. De enkele omstandigheid dat een terugkeerbesluit een belastend besluit is betekent niet dat verweerder hiertoe gehouden is. Indien een vreemdeling stelt dat hij of zij in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, dan is het aan die vreemdeling om dat aan te tonen. Het achteraf gestelde mogelijk rechtmatig verblijf in Italië – dat bovendien inmiddels was verstreken - doet reeds om die reden niet af aan de rechtmatigheid van het opgelegde terugkeerbesluit.
4.2.
Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat in het geval dat verweerder na het nemen van het terugkeerbesluit vaststelt dat de betreffende vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, het terugkeerbesluit wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de vreemdeling dit heeft aangetoond. [6] Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat verweerder het terugkeerbesluit alleen intrekt vanaf het moment dat de vreemdeling een Portugese verblijfsvergunning of verblijfsdocument heeft overgelegd. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder hiermee een te strikte uitleg hanteert bij de invulling van deze bepaling en overweegt hiertoe als volgt.
4.3.
Uit het Terugkeerhandboek volgt dat het begrip ‘een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf’ zeer ruim is en elke door een lidstaat toegekende status of afgegeven verblijfsvergunning omvat die een recht op legaal verblijf biedt. [7] Verder volgt uit het Terugkeerhandboek dat een onderdaan van een derde land altijd legaal of illegaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft. Een andere mogelijkheid bestaat niet. Personen die verblijven in een lidstaat waar zij een formele gedoogstatus hebben worden niet als illegaal verblijvend beschouwd op voorwaarde dat deze status volgens het nationale recht als ‘legaal verblijf’ wordt beschouwd. [8] Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat de procedure in Portugal voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers in dienstverband zo werkt dat een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat na binnenkomst in Portugal een arbeidscontract kan aangaan. Zodra het arbeidscontract is geformaliseerd kan de vreemdeling zich aanmelden bij de SEF, de Portugese Immigratie- en Grensdienst. Na aanmelding krijgt de betreffende vreemdeling een pre-verblijfsautorisatie [9] waarmee de vreemdeling legaal kan werken, waarmee identificatienummers worden toegekend voor de belastingen, sociale zekerheid en de nationale gezondheidszorg en waarmee hij of zij zich kan inschrijven bij de gemeente. Vervolgens krijgt de vreemdeling een uitnodiging van de SEF voor de formele indiening van de aanvraag. De aanvraag kan dan nog wel worden afgewezen indien niet aan de voorwaarden is voldaan. De rechtbank overweegt dat eiser in de bezwaarfase stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat hij in Portugal een arbeidscontract heeft en dat hij een sociaal- en fiscaal nummer heeft gekregen. Onder deze omstandigheden had verweerder naar aanleiding van de in bezwaar overgelegde stukken moeten onderzoeken en motiveren of er sprake is van een formele gedoogstatus in de zin van het Terugkeerhandboek die ertoe leidt dat het terugkeerbesluit moet worden ingetrokken. Nu verweerder dit heeft nagelaten kleeft er een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek aan het bestreden besluit.
4.4.
Het beroep is hierom al gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op het handhaven van het terugkeerbesluit en de daarop gebaseerde handhaving van de SIS-signalering. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden, die eiser heeft aangevoerd, komt de rechtbank niet meer toe.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat nader onderzoek noodzakelijk is en dit daarom volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750. [10]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op het handhaven van het genomen terugkeerbesluit en de daarop gebaseerde SIS-signalering;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.
2.Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november.
3.Zie punten 1.2. en 1.4. van het Terugkeerhandboek.
4.NL23.18058 (niet gepubliceerd).
5.Zie rechtsoverweging 5 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1963.
7.Zie punt 5.4. van het Terugkeerhandboek.
8.Zie punt 1.2. van het Terugkeerhandboek.
9.Op grond van artikel 58/6 van Wet nr. 23/2007.
10.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1.