ECLI:NL:RBDHA:2024:8316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL23.38074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning en terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024, met zaaknummer NL23.38074, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. Eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning voor studie, had deze vergunning verloren omdat hij was afgemeld door zijn onderwijsinstelling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had daarop een terugkeerbesluit uitgevaardigd, dat door de rechtbank werd getoetst. Eiser had inmiddels zijn verblijf in Portugal gevestigd en was bezig met het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers. Hij betwistte de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en de bijbehorende SIS-signalering, omdat hij ten tijde van het besluit niet meer in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit had genomen, omdat eiser illegaal verblijf had in Nederland. De rechtbank stelde vast dat het niet vereist is dat de vreemdeling fysiek aanwezig is in de lidstaat op het moment van het nemen van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de signalering in het SIS gerechtvaardigd was, omdat de staatssecretaris verplicht was om dit te registreren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat het terugkeerbesluit en de SIS-signalering in stand blijven. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38074

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
1.1.
Met het besluit van 20 april 2023 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met als doel ‘studie’ ingetrokken en heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Met het bestreden besluit van 6 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de intrekking van eisers verblijfsvergunning en het opleggen van het terugkeerbesluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 15 augustus 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met als doel ‘studie’. Per 28 februari 2023 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken. Op deze datum heeft de onderwijsinstelling eiser namelijk afgemeld omdat hij gestopt is met zijn studie. Verweerder heeft een terugkeerbesluit opgelegd omdat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Eiser moet de Europese Unie verlaten en terugkeren naar Bangladesh. Vanwege het terugkeerbesluit heeft verweerder eiser gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem Systeem (hierna: SIS).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is inmiddels verhuisd naar Portugal en is daar bezig met het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers in dienstverband, een zogenaamde
manifestação de interesse. Eiser heeft daarom geen bezwaren meer tegen het intrekken van zijn verblijfsvergunning. Wel is hij het oneens met het opgelegde terugkeerbesluit en de daaruit voortvloeiende SIS-signalering. Eiser was ten tijde van het bestreden besluit namelijk niet meer in Nederland. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Portugal verbleef ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit. Omdat eiser in Portugal verbleef ten tijde van het primaire besluit kon verweerder hem geen terugkeerbesluit kon opleggen. Dit volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn en verschillende passages in het Terugkeerhandboek. [1] Verweerder heeft bovendien ten onrechte niet onderzocht of eiser rechtmatig verblijf in een andere lidstaat in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Dit dient verweerder te onderzoeken alvorens hij een terugkeerbesluit neemt. Het terugkeerbesluit en de SIS-signalering zijn daarom onrechtmatig. Daarnaast is de SIS-signalering ook onevenredig, omdat dit een reden voor de Portugese autoriteiten kan zijn om eisers verblijfsaanvraag te weigeren. Ook wordt de doelstelling van de Verordening 2018/1860 [2] niet verwezenlijkt met de signalering. Deze doelstelling is immers het toezicht op de naleving van de terugkeerverplichting. Tot slot had verweerder zich op grond van artikel 21 van de Verordening 2018/1861 [3] voorafgaand aan de SIS-signalering moeten beraden of de signalering gerechtvaardigd wordt door de gepastheid, de relevantie en het belang van de zaak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Mocht verweerder een terugkeerbesluit opleggen aan eiser?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit moet nemen als het illegaal verblijf van een vreemdeling is vastgesteld. In tegenstelling tot wat eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor niet vereist is dat de betreffende vreemdeling op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit fysiek op het grondgebied aanwezig is van de lidstaat die het terugkeerbesluit neemt. De rechtbank ziet voor deze lezing van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, in elk geval geen aanknopingspunten in eisers verwijzingen naar het Terugkeerhandboek. De rechtbank leest die passages in het Terugkeerhandboek zo, dat hierin de verplichting staat voor een lidstaat om het illegale karakter van verblijf in de lidstaat vast te stellen in een terugkeerbesluit. [4] Voor dit oordeel vindt de rechtbank ook steun in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 19 februari 2023. [5] Ook is een lezing van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn zoals eiser betoogt, moeilijk te rijmen met het feit dat een terugkeerbesluit voor het gehele grondgebied van de Europese Unie geldt. Verder valt niet in te zien dat een vreemdeling zou kunnen voorkomen dat een terugkeerbesluit wordt opgelegd enkel door te vertrekken naar een andere lidstaat. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank enkel van belang dat eiser op het grondgebied een van de lidstaten verbleef op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit. Nu Portugal ook een lidstaat is van de Europese Unie, is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet van belang of eiser zich in Nederland of Portugal bevond ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit. De gronden die zich hiertegen richten behoeven daarom geen verdere bespreking meer.
4.1.
Verweerder kan echter op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn geen terugkeerbesluit nemen als de betreffende vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf. In dat geval moet verweerder eiser eerst verzoeken zich naar het grondgebied van die lidstaat te begeven. Of een vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf en, daarmee dus de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, moet verweerder beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden die toen bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn. Dit volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [6] De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat verweerder alvorens hij een terugkeerbesluit neemt bij alle lidstaten moet informeren naar eventueel rechtmatig verblijf van de vreemdeling aldaar. De enkele omstandigheid dat een terugkeerbesluit een belastend besluit is betekent niet dat verweerder hiertoe gehouden is. Indien een vreemdeling stelt dat hij of zij in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, dan is het aan die vreemdeling om dat aan te tonen. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat in het geval dat verweerder na het nemen van het terugkeerbesluit vaststelt dat de betreffende vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, het terugkeerbesluit wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de vreemdeling dit heeft aangetoond. [7] Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat verweerder het terugkeerbesluit alleen intrekt vanaf het moment dat de vreemdeling een Portugese verblijfsvergunning of verblijfsdocument heeft overgelegd. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder hiermee een te strikte uitleg hanteert bij de invulling van deze bepaling en overweegt hiertoe als volgt.
4.2.
Uit het Terugkeerhandboek volgt dat het begrip ‘een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf’ zeer ruim is en elke door een lidstaat toegekende status of afgegeven verblijfsvergunning omvat die een recht op legaal verblijf biedt. [8] Verder volgt uit het Terugkeerhandboek dat een onderdaan van een derde land altijd legaal of illegaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft. Een andere mogelijkheid bestaat niet. Personen die verblijven in een lidstaat waar zij een formele gedoogstatus hebben worden niet als illegaal verblijvend beschouwd op voorwaarde dat deze status volgens het nationale recht als ‘legaal verblijf’ wordt beschouwd. [9] Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat de procedure in Portugal voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers in dienstverband zo werkt dat een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat na binnenkomst in Portugal een arbeidscontract kan aangaan. Zodra het arbeidscontract is geformaliseerd kan de vreemdeling zich aanmelden bij de SEF, de Portugese Immigratie- en Grensdienst. Na aanmelding krijgt de betreffende vreemdeling een pre-verblijfsautorisatie [10] waarmee de vreemdeling legaal kan werken, waarmee identificatienummers worden toegekend voor de belastingen, sociale zekerheid en de nationale gezondheidszorg en waarmee hij of zij zich kan inschrijven bij de gemeente. Vervolgens krijgt de vreemdeling een uitnodiging van de SEF voor de formele indiening van de aanvraag. De aanvraag kan dan vervolgens nog wel worden afgewezen indien niet aan de voorwaarden is voldaan. De rechtbank overweegt echter dat eiser in de zienswijze of in de bezwaarfase geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat eiser in het bezit was van een dergelijke verblijfsautorisatie. Nu eiser in de zienswijze en bezwaar niet heeft aangegeven dat hij bezig was met de aanvraag voor verblijfsvergunning in Portugal kon verweerder redelijkerwijs niet weten dat eiser mogelijk rechtmatig verblijf heeft in Portugal in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Hij heeft dit in bezwaar dan ook niet nader hoeven onderzoeken. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het terugkeerbesluit rechtmatig is. Indien eiser intrekking van het terugkeerbesluit en verwijdering van de SIS-signalering wenst dan zal hij - met overlegging van de stukken waaruit rechtmatig verblijf in een andere lidstaat blijkt - hierom moeten verzoeken bij verweerder.
Mocht verweerder het terugkeerbesluit registreren in SIS?
5. De rechtbank overweegt dat in artikel 3, eerste lid van de Verordening 2018/1860, dwingend is voorgeschreven dat de lidstaten verplicht zijn een vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd te signaleren in het SIS. Verweerder was dus ook in het geval van eiser verplicht om het terugkeerbesluit te registreren.
5.1.
Dat de doelstelling van de Verordening 2018/1860 niet verwezenlijkt wordt met de signalering in het SIS, volgt de rechtbank niet. Blijkens voornoemd artikel heeft een signalering tot doel te verifiëren of aan de terugkeerverplichting is voldaan en de tenuitvoerlegging van terugkeerbesluiten te ondersteunen. Nu tegen eiser terecht een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en hij het grondgebied van de Schengenlidstaten moet verlaten, wordt met de signalering in het SIS juist de doelstelling van de Verordening 2018/1860 verwezenlijkt.
5.2.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven beoordelen of de signalering gerechtvaardigd is. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 21 van de Verordening 2018/1861. Deze Verordening ziet echter op de instelling, de werking en het gebruik van het SIS op het gebied van grenscontroles en is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet van toepassing. Verordening 2018/1860 daarentegen wel, nu deze ziet op het gebruik van het SIS voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Zoals in rechtsoverweging 6 is overwogen, is in artikel 3, eerste lid van de Verordening 2018/1861 dwingend voorgeschreven dat lidstaten verplicht zijn een vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd te signaleren in het SIS. Hiervan kan worden afgeweken als sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede en derde lid van voornoemd artikel. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. Het beroep is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit en de signalering daarvan in SIS blijven bestaan. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de Bijlage Terugkeerhandboek van Aanbeveling (EU) 2017/2338 van de Commissie van 16 november 2017 tot vaststelling van een gemeenschappelijk „terugkeerhandboek” voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van terugkeergerelateerde taken.
2.Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.
3.Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november.
4.Zie punten 1.2. en 1.4. van het Terugkeerhandboek.
5.NL23.18058 (niet gepubliceerd).
6.Zie rechtsoverweging 5 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1963.
8.Zie punt 5.4. van het Terugkeerhandboek.
9.Zie punt 1.2. van het Terugkeerhandboek.
10.Op grond van artikel 58/6 van Wet nr. 23/2007.