ECLI:NL:RBDHA:2024:8311
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een EU-verblijfsdocument voor een ouder van een minderjarig Nederlands kind
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een EU-verblijfsdocument. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, heeft de aanvraag ingediend als ouder van een minderjarig Nederlands kind. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. V.R. Bloemberg, heeft de aanvraag afgewezen op 10 februari 2022, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 16 juni 2022. De rechtbank heeft eerder, op 10 maart 2023, het beroep van eiser gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, in het bestreden besluit van 10 maart 2023 handhaafde de staatssecretaris de afwijzing, wat leidde tot deze rechtszaak.
De rechtbank heeft op 12 maart 2024 de zaak behandeld. De staatssecretaris concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het EU-verblijfsdocument en dat de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitviel. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het document. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.