ECLI:NL:RBDHA:2024:8311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een EU-verblijfsdocument voor een ouder van een minderjarig Nederlands kind

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een EU-verblijfsdocument. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, heeft de aanvraag ingediend als ouder van een minderjarig Nederlands kind. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. V.R. Bloemberg, heeft de aanvraag afgewezen op 10 februari 2022, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 16 juni 2022. De rechtbank heeft eerder, op 10 maart 2023, het beroep van eiser gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, in het bestreden besluit van 10 maart 2023 handhaafde de staatssecretaris de afwijzing, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft op 12 maart 2024 de zaak behandeld. De staatssecretaris concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het EU-verblijfsdocument en dat de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitviel. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het document. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.744

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een EU-verblijfsdocument voor een niet uit de Europese Unie afkomstige ouder van een minderjarig Nederlands kind.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 10 februari 2022 afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 16 juni 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 februari 2022 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingediende beroep heeft de rechtbank op 10 maart 2023 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. [1]
1.3.
Met het bestreden besluit van 10 maart 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van het door hem gevraagde EU-verblijfsdocument. Ook heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat de belangenafweging die de staatssecretaris op grond van artikel 8 EVRM heeft gemaakt in het nadeel van eiser uitvalt en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat eiser dus niet op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
4. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser en met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2023.
De uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2023
5. De rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in de uitspraak van 10 maart 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris terecht het standpunt heeft ingenomen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat zijn vluchtelingenstatus is ingetrokken of beëindigd door de Italiaanse autoriteiten, dat eiser dat niet aannemelijk heeft gemaakt en dat daarom evenmin aannemelijk is gemaakt dat eisers kind(eren) gedwongen zou(den) zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser verblijfsrecht in Nederland wordt geweigerd. Op grond hiervan komt de rechtbank in de uitspraak van 10 maart 2023 tot het oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser, ook als hij zijn identiteit wel had aangetoond, niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van het door hem gevraagde EU-verblijfsdocument.
Verder heeft de rechtbank in deze uitspraak - samengevat - geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte geen op het individuele geval van eiser toegesneden motivering heeft gegeven waarom geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [3] te verlenen. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 16 juni 2022 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
6. Eiser noch de staatssecretaris hebben tegen de uitspraak van 10 maart 2023 hoger beroep ingesteld. Volgens vaste jurisprudentie heeft het niet instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan.
Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het ten tweede male beoordelen van door de rechtbank eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend miskent. De rechtszekerheid brengt met zich dat het betrokken bestuursorgaan en belanghebbenden mogen uitgaan van de rechtmatigheid van het besluit, voor zover hiertegen beroepsgronden zijn gericht en de rechtbank deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen.
6.1.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 maart 2023 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud de beroepsgronden van eiser die zijn gericht tegen het standpunt van de staatssecretaris dat eiser, ook als hij zijn identiteit wel had aangetoond, niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van het door hem gevraagde EU-verblijfsdocument, uitdrukkelijk verworpen. Dit heeft voor de onderhavige beroepszaak tot gevolg dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van dit oordeel. Op eisers betoog dat hij wel voldoet aan de voorwaarden voor een EU-verblijfsdocument voor een niet uit de Europese Unie afkomstige ouder van een minderjarig Nederlands kind, dat hij nog een verblijfsrecht heeft in Italië, dat het aan de staatssecretaris is om aan te tonen dat hij daar wel een verblijfsrecht heeft, dat hij niet met zijn kinderen naar Italië kan, omdat Italië niet voldoet aan de voorwaarden van de Verblijfsrichtlijn, en dat de staatssecretaris in dit verband ten onrechte geen bewijsnood aanneemt, zal de rechtbank derhalve, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie, niet ingaan. Eiser had dit betoog in een hoger beroepsprocedure tegen de uitspraak van 10 maart 2023 aan de orde kunnen en moeten brengen. Het betoog van eiser dat de rechtbank weer moet beoordelen of dit standpunt van de staatssecretaris dat thans is neergelegd in het hier bestreden besluit rechtens juist is, slaagt dan ook niet. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit verband geen sprake is van gestelde nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die zouden maken dat een nieuwe beoordeling gerechtvaardigd zou zijn. Voor zover de beroepsgrond van eiser als zodanig moet worden begrepen, faalt ook die beroepsgrond. De door eiser genoemde verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 26 januari 2024 [4] en zijn enkele, niet onderbouwde, stellingen aangaande het verblijfsrecht in Italië na het verstrijken van een periode van tien jaar en over de opvangvoorzieningen in Italië zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die een herhaalde beoordeling rechtvaardigen.
Artikel 8 van het EVRM
7. Eiser voert verder aan - samengevat - dat de staatssecretaris de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM onjuist heeft gemaakt en ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Eiser vindt dat hij op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking hoort te komen voor een verblijfsvergunning.
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM heeft hoeven te verlenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Gelet op de uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2023 is de staatssecretaris er bij de belangenafweging terecht van uit gegaan dat eiser een verblijfsstatus heeft in Italië. Verder heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de vader is van zijn gestelde kinderen en dat hij ook zijn gestelde relatie met zijn partner niet heeft onderbouwd. De staatssecretaris neemt daarom geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan. De staatssecretaris heeft wel een belangenafweging gemaakt waarbij is uitgegaan van het bestaan van het gezinsleven tussen eiser, zijn partner en zijn kinderen. Daargelaten of er sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn gestelde partner en kinderen, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris, toetsend alsof er sprake is van gezinsleven, de afweging van het belang van eiser om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen en het belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen.
9.1.
De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank zwaar in het nadeel van eiser mogen laten meewegen dat eisers partner niet werkt en een uitkering heeft, terwijl niet is gebleken dat zij geen inkomsten kan verwerven. Dat zijn partner wel heeft geprobeerd werk te zoeken, maar dat zij geen oppas heeft voor de kinderen, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden om aan te nemen dat zij niet kan werken en een inkomen kan verwerven. Niet is onderbouwd dat alleen eiser bij de kinderen zou kunnen blijven, maar dat dit niet kan omdat zij niet kunnen samenwonen omdat zijn partner dan geen recht meer heeft op toeslagen van de Belastingdienst, en dat andere opvang voor de kinderen financieel niet mogelijk zou zijn.
9.2.
Verder heeft de staatssecretaris een groot gewicht mogen toekennen aan het feit dat er sprake is van een eerste toelating, nu eiser weliswaar al tien jaar in Nederland verblijft maar nog nooit rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning. Ook heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiser mogen laten meewegen dat eiser het gezinsleven in Nederland is gestart terwijl hij geen verblijfsvergunning had en hij er niet op mocht vertrouwen dat hij samen in Nederland mocht gaan wonen. De staatssecretaris heeft erop mogen wijzen dat artikel 8 van het EVRM geen recht geeft op vrije keuze op het land waar eiser wil gaan wonen. Ook heeft de staatssecretaris ten nadele van eiser in de belangenafweging mogen betrekken dat eiser onvoldoende heeft aangetoond hoe hij betrokken is bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. Dat bij samenwonen en een intensief gezinsleven zijn partner wordt gekort op de toeslagen, omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, betekent niet, zoals de gemachtigde van de staatssecretaris heeft gesteld, dat eiser niet op andere wijze de intensiteit van zijn gezinsleven kan onderbouwen.
9.3.
Verder heeft de staatssecretaris terecht aangenomen dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen, gelet op de internationale bescherming die eiser door Italië is verleend. De staatssecretaris heeft aan het bestaan van deze objectieve belemmering in de belangenafweging echter geen doorslaggevende betekenis in het voordeel van eiser hoeven toekennen. De staatssecretaris heeft hierbij van belang mogen achten dat er voor eiser geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Italië uit te oefenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de belangen van de kinderen hierbij voldoende betrokken. De staatssecretaris heeft erop mogen wijzen dat de kinderen nog (vooral) afhankelijk zijn van eiser en zijn partner en dat het hun taak is om hen te begeleiden en ondersteunen bij het leven in Italië. Er is volgens de staatssecretaris geen reden om aan te nemen dat de kinderen zich niet kunnen aanpassen in Italië of dat er door vertrek grote problemen ontstaan in hun ontwikkeling. Aan eisers stelling dat eiser en zijn partner de kinderen niet goed kunnen voorbereiden op een leven in Italië, nu eiser stelt slechts anderhalf jaar in Italië te hebben verbleven waarvan hij het grootste gedeelte op straat heeft geleefd en hij daarom niet bekend is met de Italiaanse taal en cultuur, en ook zijn partner de Italiaanse taal niet kent, heeft de staatssecretaris geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen in de afweging van belangen. Verder heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij als statushouder en/of zijn partner als EU-burger geen werk kan vinden in Italië. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat eiser als statushouder dezelfde rechten heeft als Italiaanse burgers of Unieburgers in Italië. Dat eiser verwacht in Nederland snel aan het werk te komen door de krapte op de arbeidsmarkt en omdat hij de Nederlandse taal beheerst, heeft de staatssecretaris niet tot een andere belangenafweging op dit punt hoeven brengen. Ook heeft de staatssecretaris van eiser mogen verwachten dat hij voor het verkrijgen van een woning in Italië zijn rechten als statushouder inroept en zijn partner haar rechten als Unieburger. Naar aanleiding van eisers stelling dat hij en zijn gezin geen onderdak zullen kunnen vinden in Italië heeft de staatssecretaris kunnen verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2022 [5] , waarin is overwogen dat uit de bij die uitspraak betrokken informatie niet volgt dat statushouders in Italië in de praktijk vaak terecht komen in een situatie waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. Verder heeft de staatssecretaris erop mogen wijzen dat eiser en zijn partner er ook voor kunnen kiezen dat eisers partner met de kinderen in Nederland blijft en dat het gezinsleven met eiser op afstand wordt voortgezet.
9.4.
De staatssecretaris heeft ten slotte in zijn belangenafweging mogen betrekken dat eiser door zijn verblijf en status in Italië een binding met het land heeft en dat van hem kan worden verwacht dat hij zijn leven daar opbouwt. Eisers stelling dat hij niet wist dat hij een status heeft in Italië, heeft de staatssecretaris niet tot een ander standpunt hoeven brengen. De staatssecretaris heeft gelet op eisers status in Italië zijn banden met Nederland niet sterker hoeven achten dan die met Italië. De staatssecretaris heeft er op mogen wijzen dat eiser zijn banden met Nederland heeft opgebouwd terwijl hij niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Verder heeft de staatssecretaris erop mogen wijzen dat eiser geen werk heeft of opleiding doet in Nederland en dat hij geen familie in Nederland heeft. Eisers banden met Nederland heeft de staatssecretaris daarom beperkt mogen achten, terwijl hij zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers gezinsleven met zijn kinderen niet aan Nederland is gebonden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de staatssecretaris om eiser geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te geven, in stand blijft.
10.1.
Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, met het nummer NL22.13418
2.Zaak NL24.745
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden