ECLI:NL:RBDHA:2024:8304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL23.31642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Afghaanse eiser met betrekking tot geloofwaardigheid en risico's bij terugkeer naar Afghanistan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 30 mei 2024, wordt het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 2005, heeft op 13 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 29 september 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 8 mei 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de identiteit en etniciteit van de eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De eiser heeft een officieel document van de Afghaanse ambassade overgelegd dat zijn geboortejaar en etniciteit bevestigt, maar de staatssecretaris heeft dit onvoldoende gewogen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd waarom de eiser niet als Hazara kan worden beschouwd, ondanks tegenstrijdige verklaringen van zijn ouders in eerdere procedures.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's die de eiser loopt bij terugkeer naar Afghanistan, vooral als uit Europa terugkerende asielzoeker. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en ambtsberichten die aangeven dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de behandeling van terugkerende Afghanen door de Taliban. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de eiser en de actuele situatie in Afghanistan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. Hij heeft op 13 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, waarnemer van de gemachtigde van eiser, [naam], en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Eiser is samen met zijn ouders en zusje in 2013 door Nederland uitgezet naar Afghanistan. Ze zijn toen direct opgepakt door de Taliban. Eisers overgrootvader heeft een groot bedrag betaald voor hun vrijlating onder voorwaarde dat ze niet opnieuw uit Afghanistan zouden vluchten en dat eiser voor de Taliban zou gaan werken als hij oud genoeg was. Eiser heeft daarna als een soort gijzelaar bij zijn overgrootvader geleefd. Hij mocht alleen onder begeleiding naar buiten. Toen eisers overgrootvader overleed, kwamen de Taliban langs het huis omdat ze niet langer de garantie hadden dat het gezin niet weer zou vluchten. Hierop zijn eiser, zijn ouders en zusje opnieuw uit Afghanistan gevlucht.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen ondervonden met de Taliban na terugkeer uit Europa.
De staatssecretaris acht het element “identiteit, nationaliteit en herkomst” deels geloofwaardig. De nationaliteit en herkomst worden geloofwaardig geacht, maar de identiteit van eiser niet. Het element “problemen ondervonden met de Taliban na terugkeer uit Europa” acht de staatssecretaris ongeloofwaardig. De geloofwaardig geachte elementen zijn volgens de staatssecretaris niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Heeft de staatssecretaris de identiteit en etniciteit van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte zijn identiteit en etniciteit ongeloofwaardig acht. Hij heeft in beroep namelijk alsnog een officieel document overgelegd van de Afghaanse ambassade waarin staat dat hij is geboren in 2005 en de Hazara-etniciteit heeft. Dit document is echt bevonden zodat van de juistheid van de daarin opgenomen gegevens moet worden uitgegaan. Dat zijn vader in de eerdere asielprocedure heeft aangegeven dat hij tot de Arabische gemeenschap behoort, betekent niet dat eiser niet tot de bevolkingsgroep Hazara behoort. Dit kan namelijk beide waar zijn. Zijn vader heeft namelijk een Hazara-vader en een Arabische moeder. Om in Afghanistan niet in de problemen te komen hebben zij zich uitgegeven als Arabieren. Dat heeft zijn vader ook in de eerdere asielprocedure aangegeven. Ter onderbouwing verwijst eiser verder naar het Algemeen ambtsbericht over Afghanistan van 2023, waarin staat dat het merendeel van de sjiieten, 90%, bestaat uit etnische Hazara’s. [1] Er zijn geen aanwijzingen dat hij tot een van de andere etnische groepen behoort die de overige 10% uitmaken.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers identiteit, meer specifiek zijn geboortejaar en etniciteit, ongeloofwaardig is. Eisers ouders hebben in de eerdere asielprocedure namelijk verklaard dat eiser is geboren in het jaar 2003 en ook in Griekenland staat hij geregistreerd met het geboortejaar 2003. Verder heeft eiser eerder een Tazkera overgelegd waarin het geboortejaar 2005 is opgenomen, maar dat document is vals bevonden. De staatssecretaris heeft dit zwaar in het nadeel van eiser kunnen meewegen. Dat eiser in beroep alsnog een officiële verklaring van de Afghaanse ambassade heeft overgelegd waarin staat dat eiser is geboren in 2005 (en Hazara is), heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen vinden om alsnog zijn identiteit aan te tonen. Hoewel Bureau Documenten het document zelf als echt kwalificeert, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de juistheid van de inhoud daarmee nog niet vast staat. Zoals door de staatssecretaris ter zitting nader is toegelicht, is onduidelijk op basis van welke gegevens de Afghaanse autoriteiten in Nederland de verklaring hebben opgesteld. In ieder geval mag dit niet zijn gebeurd op basis van een vals bevonden Tazkera. Ook eiser heeft die vragen niet kunnen beantwoorden.
6.2.
De staatssecretaris stelt zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat eiser zijn etniciteit als Hazara niet aannemelijk heeft gemaakt. Zijn ouders hebben in de eerdere asielprocedure namelijk verklaard dat vader behoort tot de bevolkingsgroep Arabieren en moeder tot de bevolkingsgroep Tadzieken, maar dat zij de bevolkingsgroep van vader volgt. Daarbij heeft moeder verklaard dat de voorouders van vader oorspronkelijk uit Irak afkomstig zijn. Eisers uitleg dat zijn vader een Hazara-vader heeft en een Arabische moeder, heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen vinden om zijn etniciteit alsnog aannemelijk te maken. Eisers vader heeft hier in zijn asielprocedure namelijk niets over verklaard. Daarnaast heeft eiser in het gehoor zeer summier verklaard over zijn gestelde etniciteit. Eiser heeft namelijk enkel verklaard dat Hazara een andere vorm ogen hebben en dat het kenmerk is dat zij met name sjiiet zijn, maar dat hij eigenlijk niet weet wat Hazara onderscheidt van andere etnische groepen. Volgens eiser krijgen bepaalde etnische groepen een naam, maar zijn ze eigenlijk allemaal hetzelfde. [2] De staatssecretaris heeft deze verklaringen mede gelet op informatie uit het Algemeen ambtsbericht over Afghanistan van maart 2022 opmerkelijk kunnen vinden. [3] Hieruit volgt namelijk dat Afghanistan juist een etnisch divers land is. Van eiser had in dat opzicht verwacht mogen worden dat hij uitgebreider had kunnen verklaren over zijn etniciteit. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de staatssecretaris de problemen met de Taliban ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn problemen met de Taliban ten onrechte ongeloofwaardig acht.
Thuisblijven
7.1.
Eiser betoogt dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over of hij wel of niet naar buiten mocht in de tijd dat hij bij zijn overgrootvader verbleef. Het feit dat iemand niet naar buiten mag gaan, hoeft namelijk niet te betekenen dat diegene nooit naar buiten mag gaan. In het aanmeldgehoor heeft eiser immers ook verklaard dat hij wel eens de moskee naast zijn huis bezocht. [4]
7.2.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser tegenstrijdig verklaart over het wel of niet naar buiten mogen in de periode dat bij zijn overgrootvader in huis verbleef. Enerzijds stelt eiser namelijk dat hij nooit naar buiten mocht [5] , maar anderzijds stelt hij dat hij naar de bakker en naar Koranles ging. [6]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser ten onrechte tegenwerpt dat hij tegenstrijdig verklaart over het feit of hij in de periode dat hij bij zijn overgrootvader verbleef wel of niet naar buiten mocht. De rechtbank leest eisers verklaringen over het moeten thuisblijven zo dat eiser heeft bedoeld te zeggen dat hij beperkte bewegingsvrijheid had en niet mocht deelnemen aan het openbare leven, omdat zijn overgrootvader wilde dat hij thuisbleef nu hij met zijn eigen leven garant stond voor dat eiser niet zou vluchten. [7] Eiser wilde bijvoorbeeld graag naar school, maar mocht hier niet heen. [8] Dit betekent niet dat eiser nooit buiten kwam. Eiser heeft verklaard dat hij onder begeleiding naar de bakker mocht en dat hij één keer per week naar Koranles ging in de moskee naast de woning, waarbij hij de moskee via een achterdeur betrad. [9] Dat is niet tegenstrijdig met de verklaring dat hij niet van huis mocht om deel te nemen aan het openbare leven en daarin ook geen eigen keuzes mocht maken.
Belangstelling en bezoek Taliban
7.4.
Eiser betoogt dat het niet vreemd is dat de Taliban na jaren weer belangstelling kregen voor hem. Eisers overgrootvader stond namelijk garant voor het gezin en zolang overgrootvader leefde hadden de Taliban geen reden om specifieke interesse te tonen in eiser. Door het overlijden van zijn overgrootvader kon de overgrootvader garantstelling echter niet meer nakomen. Eiser stelt verder dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het ongerijmd is dat de Taliban zouden vragen naar het adres van de woning, terwijl de Taliban eiser eerder (in 2013) zelf naar het huis van zijn overgrootvader hadden gebracht en dus wisten waar de woning was. De staatssecretaris doet het zo voorkomen dat de Taliban in de periode 2013-2021 een formeel georganiseerde organisatie waren, maar die aanname sluit niet aan bij de werkelijkheid. Het gegeven dat een talib hen in 2013 naar dit adres heeft gebracht, rechtvaardigt niet de conclusie dat de Taliban wisten waar zij gedurende de gehele periode hebben verbleven. Bovendien verbleef eiser in dit huis, omdat de overgrootvader dit wilde, niet omdat dit van de Taliban moest.
7.5.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is dat de Taliban zouden vragen naar het adres van de woning waar eiser verbleef. Zij hebben immers ingestemd met het verblijf van eiser bij overgrootvader zolang deze garant kon staan en hebben eiser zelf naar deze woning gebracht. Eisers uitleg dat dit komt omdat de Taliban in die periode niet een formeel georganiseerde organisatie waren, is daarvoor onvoldoende. Het strookt ook niet met zijn verklaring dat de Taliban kennelijk zodanig in hem geïnteresseerd waren dat ze hem direct na het overlijden van overgrootvader hebben opgezocht, op het moment dat de rouwdienst nog maar net was afgelopen, terwijl de Taliban in de periode daarvoor nimmer de woning van overgrootvader hebben bezocht om zich er van te vergewissen dat eiser nog steeds beschikbaar was. Bovendien werpt de staatssecretaris eiser in dat kader niet ten onrechte tegen dat het niet aannemelijk is dat, áls de Taliban al een zo een vergaande belangstelling zouden hebben voor eiser en zijn gezin, de Taliban zijn vader die op de rouwdienst van de overgrootvader aanwezig was, met rust zouden hebben gelaten.
Waarschuwen familie en onderduiken
7.6.
Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat het ongeloofwaardig is dat hij eerder dan de Taliban bij de woning was, hij zijn moeder en zusje nog heeft kunnen waarschuwen en zij zich naar het dak van de woning hebben kunnen verplaatsen om zich daar schuil te houden. Hij heeft immers in het aanmeldgehoor aangegeven dat hun huis zich achter de achterdeur van de moskee bevindt. [10] Hij heeft deze deur gebruikt om eerder zijn familie te kunnen waarschuwen.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat het niet aannemelijk is dat eiser eerder dan de Taliban bij de woning was, nog in de gelegenheid was om zijn moeder te waarschuwen en zich nog kon verplaatsen naar het dak. Eiser heeft namelijk ook verklaard dat hij, nadat hij de Taliban hoorde, zich nog even schuil heeft gehouden en toen naar huis is gerend. [11] Met de enkele verklaring dat hij via de achterkant van het huis naar binnen is gegaan, heeft eiser onvoldoende inzicht gegeven hoe hij alsnog zoveel tijd heeft kunnen winnen op de Taliban. Daarbij heeft de staatsecretaris kunnen betrekken dat eveneens onaannemelijk is dat de vader van eiser, die op een later moment thuis kwam van zijn bezoek aan de rouwdienst, ook naar het dak van de woning is gekomen, zonder dat de reeds aanwezige Taliban hem hebben gezien. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Tussenconclusie
7.8.
Gelet op overweging 7.2 valt de tegenwerping over het wel of niet moeten thuisblijven weg in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Desgevraagd heeft de staatssecretaris op zitting toegelicht dat alle tegenwerpingen in de geloofwaardigheidsbeoordeling zelfstandig de beoordeling kunnen dragen dat de staatssecretaris de problemen die eiser stelt te ondervinden met de Taliban ongeloofwaardig acht. Naar het oordeel van de rechtbank neemt de staatssecretaris dit standpunt niet ten onrechte in. Ondanks het feit dat de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het wel of niet naar buiten kunnen gaan in de tijd dat hij bij zijn overgrootvader verbleef, maakt dit de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dus niet anders. De beroepsgrond slaagt gelet daarop niet.
Risico’s bij terugkeer
8. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een risico loopt op vervolging. Allereerst voert hij aan dat hij een sjiiet is. Hoewel de staatssecretaris sjiieten niet langer als risicogroep aanmerkt, heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij de asielaanvragen beoordeelt op basis van de individuele merites van een zaak en daarbij ook kijkt naar de relevante landeninformatie ten aanzien van die categorie. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit echter niet eens de religieuze groep van eiser benoemd. Ten tweede betoogt eiser dat de staatssecretaris zijn herkomst in de beoordeling had moeten betrekken. Eiser is afkomstig uit Kandahar, een stad en provincie die grotendeels door Pashtu wordt bewoond. In het Country Guidance rapport van de European Union Agency for Asylum wordt Kandahar genoemd als een van de plaatsen waar de meeste veiligheidsincidenten worden gemeld. [12] Ten derde heeft de staatssecretaris ten onrechte niet beoordeeld hoe de Taliban omgaat met personen die na lange tijd terugkeren naar Afghanistan. [13] In 2021 is Afghanistan namelijk in de handen gevallen van de Taliban en niet inzichtelijk is hoe zij gedwongen terugkeerders behandelen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het Algemeen ambtsbericht over Afghanistan uit juni 2023. [14] De staatssecretaris hanteert een te beperkte toets door enkel naar het verleden van eiser te kijken om te beoordelen of hij bij een gedwongen terugkeer te vrezen heeft voor vervolging. [15]
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat het feit dat eiser een sjiiet is, niet betekent dat hij per definitie een risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. Sjiieten zijn namelijk niet aangemerkt als risicogroep [16] en eiser heeft in het gehoor enkel verklaard dat al zijn problemen komen doordat hij sjiiet is. Deze problemen zijn echter niet geloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft dus terecht niet beoordeeld of eiser op grond van zijn religie een reëel risico loopt op ernstige schade. Wat betreft de problemen die eiser vreest bij terugkeer naar Kandahar oordeelt de rechtbank dat Kandahar niet is aangemerkt als risicogebied en dat eiser in het gehoor hierover geen verklaringen heeft afgelegd. De staatssecretaris had dus in het besluit niet expliciet hoeven motiveren waarom voor eiser geen risico bestaat voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Kandahar.
8.2.
De rechtbank is daarentegen wel van oordeel dat dit anders kan liggen wat betreft het risico dat eiser loopt als een uit Europa terugkerende asielzoeker. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 februari 2024. [17] Daarin is geoordeeld dat uit de ambtsberichten van Afghanistan van maart 2022 en juni 2023 blijkt dat geen of onvoldoende informatie beschikbaar is over de positie in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban en het dus onduidelijk is of zij vanwege hun verblijf in een Westers land met de Taliban problemen hebben gekregen of zullen krijgen. Het ontbreken van deze informatie rechtvaardigt niet, althans niet zonder meer, de conclusie dat die problemen zich in Afghanistan na terugkeer niet zullen voordoen. Uit de wél beschikbare landeninformatie – over de situatie vóór de machtsovername – blijkt namelijk dat uit Europa terugkerende Afghanen in de negatieve aandacht (kunnen) staan van de Taliban. Het is aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij behoort tot een groep die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade, dan wel dat hij op individuele gronden in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Anderzijds rust op de staatssecretaris de plicht om zijn besluit op de asielaanvraag zorgvuldig voor te bereiden en van een deugdelijke motivering te voorzien. Uit deze motiveringsplicht, en uit de in artikel 31, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) neergelegde samenwerkingsplicht, vloeit voort dat de staatssecretaris gehouden kan zijn om in voorkomend geval nader onderzoek te verrichten naar de situatie in een land van herkomst. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 december 2021 kan deze verplichting tot nader onderzoek gelden in een situatie dat sprake is van een gebrek aan duidelijke informatie rondom omstandigheden die van belang zijn om het terugkeerrisico van een vreemdeling te duiden. Van zo’n situatie is hier sprake. Uit de ambtsberichten valt namelijk af te leiden dat de staatssecretaris over informatie beschikt dat uit het Westen terugkerende Afghanen in de negatieve belangstelling kunnen komen te staan van de Taliban. De staatssecretaris beschikt echter over onvoldoende informatie over de mate waarin dat bij terugkeer tot daadwerkelijke problemen leidt met de Taliban en, zo ja, welke problemen dat zijn. Wegens die onduidelijkheid kan de staatssecretaris zich, gelet op de rechtspraak van de Afdeling, niet zonder nader onderzoek op het standpunt stellen dat eiser, als uit Europa terugkerende Afghaan, bij terugkeer geen reëel risico zal lopen op ernstige schade. Dit betekent, zoals deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 28 februari 2024 ook heeft geoordeeld, dat de staatssecretaris nader onderzoek zal moeten verrichten naar de risico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers en het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. [18] Deze beroepsgrond slaagt dus.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal gelet op dat wat in overweging 8.2 is overwogen worden vernietigd. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag en, als hij zijn standpunt handhaaft, dit nader moeten motiveren aan de hand van onderzoek naar de terugkeerrisico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers, waarbij hij (opnieuw) rekening houdt met eisers persoonlijke omstandigheden. Verder zal hij de ontwikkelingen moeten betrekken die zich na de sluiting van het onderzoek in deze zaak hebben voorgedaan.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemeen ambtsbericht Afghanistan juni 2023, p. 88.
2.Verslag aanmeldgehoor, p. 5.
3.Algemeen ambtsbericht Afghanistan, maart 2022.
4.Verslag aanmeldgehoor, p. 6.
5.Verslag nader gehoor, p. 8.
6.Verslag nader gehoor, p. 13, 14 en 17.
7.Verslag nader gehoor, p. 8 en 13.
8.Verslag nader gehoor, p. 8.
9.Verslag nader gehoor, p. 14 en 17-18.
10.Verslag aanmeldgehoor, p. 11.
11.Verslag nader gehoor, p. 14.
12.EUAA, Country Guidance: Afghanistan (januari 2023), p. 122.
13.Eiser verwijst ter onderbouwing naar twee uitspraken van deze zittingsplaats, Rb. Den Haag (zittingsplaats Arnhem) 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2720 en Rb. Den Haag (zittingsplaats Arnhem) 10 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5047.
14.Algemeen ambtsbericht Afghanistan juni 2023.
15.Eiser verwijst naar twee uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, 25 februari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0225JUD006837717 (A.S.N. e.a. t. Nederland) en 23 augustus 2016, application no. 59166/12 (J.K. t. Zweden).
16.C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
17.Rb. Den Haag (zittingsplaats Arnhem) 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2720.
18.Zie de artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.