ECLI:NL:RBDHA:2024:8299
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser, van Tunesische nationaliteit, heeft in beroep aangevoerd dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij stelt dat de staatssecretaris hem in de Nederlandse asielprocedure had moeten opnemen. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de argumenten van eiser geen aanleiding geven om zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Zwitserland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.