ECLI:NL:RBDHA:2024:8292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/09/665116 / FT RK 24/368 en C/09/665117 / FT RK 24/369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening en niet-ontvankelijk verklaring verzoek tot wettelijke schuldsanering

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] een voorlopige voorziening heeft verzocht in het kader van de Faillissementswet (Fw). Het verzoek was gericht op het verbieden van de ontruiming van zijn woning, die gepland stond op 26 april 2024. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen begin is gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject en het niet aannemelijk is dat dit op korte termijn zal gebeuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] al geruime tijd geen huur heeft betaald, wat heeft geleid tot een aanzienlijke huurachterstand. Ondanks de mededeling van [verzoeker] dat hij op korte termijn weer huur kan betalen, is dit niet onderbouwd met bewijsstukken. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat [verzoeker] in staat zou zijn om zijn huurverplichtingen na de ontruiming na te komen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benodigde stukken ontbraken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het verzoek aan te houden voor het completeren van de stukken, aangezien er nog geen begin is gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject. De beslissing is genomen door mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/665116 / FT RK 24/368 en C/09/665117 FT RK 24/369
beschikking op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 13 mei 2024
[verzoeker],
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: [verzoeker] ,
tegen
de besloten vennootschap [verweerster] B.V.,
gevestigd te Den Haag,
hierna: verweerster,
gemachtigde: BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
Op 26 april 2024 stond een woningontruiming van de woning van [verzoeker] gepland. Hierdoor is voor [verzoeker] een bedreigende situatie ontstaan. [verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij voor zes maanden de ontruiming wordt verboden. De rechtbank wijst het verzoek af en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Op 23 april 2024 heeft [verzoeker] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij heeft [verzoeker] ook een WSNP-verzoek ingediend. Op 24 april 2024 is middels een tussenbeschikking bepaald dat de voorlopige voorziening verder wordt behandeld op 13 mei 2024 te 09:50 uur.
1.2.
Het verzoek houdt in dat verweerster wordt verboden om de woning aan het adres [adres] , [postcode] Den Haag te ontruimen. [verzoeker] huurt deze woning van verweerster. De ontruiming stond gepland op 26 april 2024.
1.3.
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking van 24 april 2024 verweerster verboden de woning te ontruimen totdat op het verzoek van [verzoeker] een eindbeslissing is genomen.
1.4.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 13 mei 2024 te 09:50 uur. Op deze zitting verschenen:
- de heer [verzoeker] , bijgestaan door,
- de heer mr. J. Pearson, advocaat van JAW Advocaten,
- mevrouw mr. M.D. Blankesteijn namens gemachtigde,
- de heer [naam] namens verweerster,

2.De beoordeling

Het verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening

2.1.
De voorlopige voorziening van artikel 287b Fw heeft tot doel om een soort adempauze te bereiken die de schuldenaar in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden (Kamerstukken I 2006-2007, 29 942, C, p. 5). Hieruit blijkt dat, wil artikel 287b Fw van toepassing kunnen zijn, er met het minnelijk schuldsaneringstraject een aanvang moet zijn gemaakt, of in ieder geval hiermee op zeer korte termijn zal worden begonnen. Uit de stukken en hetgeen op de zitting is besproken blijkt niet dat dit het geval is.
2.2.
[verzoeker] heeft op 25 september 2023 met Zuidweg & Partners een overeenkomst tot schuldhulpverlening getekend. Niet gebleken is dat sindsdien daadwerkelijk een begin is gemaakt met de schuldhulpverlening. Klaarblijkelijk is er nog geen volledig inzicht in de schuldensituatie van [verzoeker] en is de zogenaamde stabilisatiefase nog niet voorlopige doorlopen. Op 8 mei 2024 heeft Zuidweg & Partners aan de schuldeisers een brief gestuurd waarin wordt vermeld: “
In verband met het verhelpen van complicaties in het privéleven van [verzoeker] is er op korte termijn geen sanering mogelijk”. Hier maakt de rechtbank uit op dat het minnelijk schuldsaneringstraject ook niet op korte termijn in gang zal worden gezet.
2.3.
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een financieel stabiele situatie. [verzoeker] heeft al zeer geruime tijd geen huur betaald, waardoor de verhuurder tot en met de maand april 2024 een (huur)vordering van € 15.695,82 heeft. Weliswaar is op zitting meegedeeld dat op korte termijn de huur (€ 1.011,28 per maand) weer kan worden betaald omdat [verzoeker] een nieuwe opdrachtgever heeft, maar dit is op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De rechtbank kan er dus niet van uitgaan dat de (financiële) situatie van [verzoeker] zodanig is dat hij in het vervolg de huur wel kan betalen én zal kunnen blijven betalen.
2.4.
De rechtbank moet dus vaststellen dat niet is gebleken dat een begin is gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject. Niet is aannemelijk geworden dat hiermee op zeer korte termijn zal worden begonnen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de lopende huurtermijnen en de andere kosten van levensonderhoud volledig en tijdig kunnen en zullen worden betaald. Dit alles maakt dat de rechtbank het verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening zal afwijzen.
Het WSNP-verzoek
2.5.
Ten aanzien van het verzoek tot het toepassen van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard, nu de daarvoor benodigde stukken als bedoeld in artikel 285 Fw ontbreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek aan te houden om de stukken te completeren, omdat nog geen begin is gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzochte voorlopige voorziening af;
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2024.