Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
5. Eiser komt uit Eritrea. Op 16 november 2016 heeft hij een verblijfsvergunning asiel gekregen voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg van 6 juli 2021 is eiser veroordeeld voor poging tot doodslag, gepleegd op 30 september 2019. Aan hem is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest.
Op 17 augustus 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag is op 15 september 2021 door verweerder ontvangen.
6. Verweerder vindt dat eiser door zijn persoonlijke gedrag een gevaar vormt voor de openbare orde.1 Verweerder heeft daarom besloten tot intrekking van eisers verblijfsvergunning vanaf 30 september 2019 en tot afwijzing van eisers aanvraag die te verlengen. Verweerder heeft geweigerd een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Tot slot is een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd. Dit zou normaal gesproken betekenen dat eiser terug moet keren naar zijn land van herkomst. In dit geval wordt van eiser niet verwacht dat hij terugkeert naar Eritrea, omdat dat niet veilig is.2 Het besluit van verweerder heeft daarom tot gevolg dat eiser niet meer rechtmatig in Nederland mag verblijven, maar dat hij niet gedwongen zal worden uitgezet naar Eritrea.
7. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit aan de hand van eisers beroepsgronden.
De intrekking van de verblijfsvergunning
8. Verweerder mag eisers vergunning alleen intrekken als hij een ernstig misdrijf heeft gepleegd3 en hij door zijn persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verder moet verweerder als hij de verblijfsvergunning van eiser intrekt beoordelen of een uitzetting van eiser in strijd is met diens gezinsleven of privéleven.4 Tot slot moet het besluit van verweerder evenredig zijn.
9. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd.
Unierechtelijk openbare-ordecriterium
10. Eiser voert aan dat hij geen actuele bedreiging van de openbare orde is. Verweerder heeft in zijn beoordeling onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden die hebben geleid tot het plegen van het strafbare feit. Eiser werd eerst zelf benaderd en bedreigd met een mes door het latere slachtoffer. Niet is gebleken dat eiser weer een strafbaar feit zal plegen. Het besluit is niet zorgvuldig, omdat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar het risico op herhaling van strafbare feiten bij eiser. Op basis van de gegevens die er zijn, kan verweerder niets zeggen over het risico op herhaling van strafbare feiten en in het bestreden besluit is ook niet gemotiveerd waarom verweerder
1. Artikel 32, eerst lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Eiser loopt bij terugkeer naar Eritrea nog steeds een reëel risico op ernstige schade.
3 Dit staat in artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
4 Zie artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
hierover wel iets kan zeggen. Inmiddels is eiser ruim een jaar vrij en zijn er geen nieuwe incidenten geweest. Eiser heeft ondanks de moeilijke situatie hulpverlening ingeschakeld. Daarnaast heeft hij een betaalde baan. Eisers gedrag is positief veranderd. Eiser heeft twee verklaringen overgelegd van hulpverlenende instanties om dit te onderbouwen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser door zijn persoonlijk gedrag nog steeds een actuele bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder heeft de aard en de ernst van het strafbare feit, het tijdsverloop sinds het plegen daarvan, eisers gedrag en persoonlijke omstandigheden, de vraag of sprake is van een (positieve) gedragsverandering en ook het recidiverisico kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Zo heeft verweerder bij zijn beoordeling betrokken dat eiser een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd, namelijk poging tot doodslag. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder betrokken dat het misdrijf niet helemaal op zichzelf staat, omdat het slachtoffer hier ook een aandeel in heeft gehad.5 De omstandigheid dat het slachtoffer ook een aandeel in het misdrijf heeft gehad, maakt op zichzelf niet dat er geen sprake meer is van een gevaar op herhaling of actuele dreiging. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het ernstige strafbare feit nog niet zo heel lang geleden heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling heeft verweerder verder meegenomen dat eiser nog niet eerder was veroordeeld voor een (vergelijkbaar) misdrijf.6 Hierover heeft verweerder terecht opgemerkt dat het gevaar op herhaling niet alleen afhankelijk is van het aantal misdrijven dat eiser heeft gepleegd. Bij de beoordeling of eiser door zijn persoonlijke gedrag een actuele bedreiging vormt heeft verweerder eisers gedrag en houding tijdens de voorlopige hechtenis, het strafproces en zijn verklaringen tijdens het intrekkingsgehoor, betrokken en voldoende gemotiveerd.
11. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat het besluit niet zorgvuldig is, omdat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar het risico op herhaling van strafbare feiten bij eiser. De onderzoeksplicht van verweerder strekt niet zo ver dat hij onderzoek had moeten laten doen (door een gedragsdeskundige), omdat er in dit geval geen oordeel van een gedragsdeskundige beschikbaar was. Verweerder heeft op basis van alle beschikbare informatie zelf een oordeel gevormd over de actualiteit van de bedreiging die uit het gedrag van eiser voortvloeit. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat verweerder op basis van de beschikbare gegevens niets kan zeggen over het risico op herhaling van strafbare feiten en dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom hij hierover wel iets zou kunnen zeggen. Verweerder heeft in het bestreden besluit immers terecht overwogen dat hij een eigen beoordeling moet maken, waarbij hij niet afhankelijk is van het oordeel van een gedragsdeskundige over het gevaar op herhaling.
11. Verweerder heeft de omstandigheid dat er sinds een jaar geen sprake meer is geweest van een veroordeling wegens nieuwe strafbare feiten en dat eiser positief gedrag laat zien bij hulpverleningsinstanties niet voldoende hoeven vinden om een positieve gedragsverandering aan te nemen. Hierbij heeft verweerder kunnen wijzen op de aard en de ernst van het strafbare feit en de relatief korte periode van een jaar sinds de veroordeling.
5 Pagina 4 van het bestreden besluit.
6 Zie pagina 6 van het bestreden besluit.
Intrekking asielvergunning zonder terugkeerbesluit en inreisverbod
14. Verweerder en eiser zijn het erover eens dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet konden worden uitgevaardigd, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).7 Verweerder heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat het beroep in zoverre gegrond dient te worden verklaard.
15. Eiser voert aan dat de hele meeromvattende beschikking gelet hierop niet in stand kan blijven. Artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000 laat namelijk niet toe dat het bestreden besluit opgedeeld wordt in besluitonderdelen die los van elkaar kunnen worden ingetrokken.
16. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een meeromvattende beschikking en vernietiging van deze onderdelen van het bestreden besluit niet betekent dat de intrekking geen stand kan houden. Deze rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het Unierecht zich er niet tegen verzet om vanwege een ernstig misdrijf een subsidiaire beschermingsstatus in te trekken en daarbij af te zien van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit en opleggen van een inreisverbod.8 Er wordt geen aanleiding gezien om van deze lijn af te wijken.
Evenredigheid van de intrekking van eisers verblijfsvergunning
17. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat intrekking van de vergunning evenredig is aan het daarmee te dienen doel. De getroffen maatregel is niet doeltreffend. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat eiser niet kan worden uitgezet naar zijn land van herkomst, maar eiser kan Nederland feitelijk niet verlaten. Eiser beschikt niet over reisdocumenten en kan hier gelet op de situatie in Eritrea ook niet aan komen.9 Eiser komt buiten zijn schuld om in een positie waarin hij niet kan voorzien in de meest basale voorzieningen die een menswaardig bestaan moeten garanderen. Dit is in strijd met artikel 1 van het Handvest.10 Eiser verzoekt de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. Het is namelijk onduidelijk of het is toegestaan dat de vreemdeling aan wie geen terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd en op wie ook geen vertrekplicht rust, in een situatie mag worden gebracht waarbij hij geen aanspraak kan maken op basale voorzieningen noodzakelijk voor het levensonderhoud als gevolg van zijn onrechtmatige verblijf.
17. De rechtbank overweegt dat eiser na de vernietiging van het terugkeerbesluit geen vertrekplicht meer heeft. Hoewel eiser als gevolg van de intrekking van de vergunning geen aanspraak maakt op allerlei voorzieningen die gekoppeld zijn aan rechtmatig verblijf, kan eiser in Nederland gebruik maken van noodhulpvoorzieningen. Vooralsnog heeft eiser niet onderbouwd dat hij desondanks in een situatie terecht zal komen dat hij niet kan voorzien in zijn meest basale levensbehoeften. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij hoe dan ook niet uit Nederland kan vertrekken. De enkele verwijzing naar de omstandigheid dat het voor Eritreeërs moeilijk is om een paspoort te verkrijgen is hiervoor niet voldoende.
7 Het AA-arrest van 6 juli 2023, C-663/21.
8 Zie voor een uitgebreide motivering de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 28 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18352. 9 Ter onderbouwing verwijst eiser specifiek naar pagina 19 en 30 van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van 2022.
10 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Uit wat ter zitting is besproken, volgt dat eiser eventuele mogelijkheden om zijn verblijf elders voort te zetten nog in het geheel niet heeft onderzocht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet op voorhand als onevenredig kan worden aangemerkt, De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.