ECLI:NL:RBDHA:2024:8255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 8 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, een alleenstaande meerderjarige man, heeft aangevoerd dat er in België geen opvang voor hem beschikbaar is en dat hij eerder in België geen adequate zorg heeft ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten van de EU geacht worden de grondrechten te respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die dit beginsel in zijn geval ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat België in het algemeen voldoet aan de verplichtingen onder het EU-recht, ondanks de druk op het opvangsysteem. Eiser's argumenten over zijn persoonlijke situatie en de opvang in België zijn niet voldoende om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 8 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.16380
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. T. Bruinsma),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: J.R. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 april 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel

1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van België niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er voor hem als alleenstaande meerderjarige man geen opvang is. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 23 januari 2024². Eiser erkent dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) daarna op 13 maart 2024³ heeft geoordeeld dat, ondanks de opvangsituatie, in het algemeen toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser stelt dat dit echter in zijn geval niet mag, omdat hij al eerder in België is geweest en daar als asielzoeker geen enkele opvang heeft gekregen, niet kon voorzien in zijn eerste levensbehoeften, en zelfs primaire medische zorg voor hem niet beschikbaar was. De staatssecretaris heeft dit onvoldoende meegewogen. Ook wordt ten onrechte aan hem tegengeworpen dat hij kan klagen bij de Belgische autoriteiten. Diezelfde autoriteiten hebben hem immers eerder aan zijn lot overgelaten, en geven zelf toe dat zij geen opvang kunnen bieden aan alleenstaande meerderjarige mannen.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan België, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Belgische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 13 maart 2024 geoordeeld dat ten aanzien van België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat ook alleenstaande, niet-kwetsbare, meerderjarige mannen kunnen worden overgedragen aan België. De Afdeling heeft daarbij erkend dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie. De enkele schending van opvangverplichtingen is echter onvoldoende voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Verder blijkt uit de berichtgeving overtuigend dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen sprake van een totale opvangstop. Hoewel het opvangsysteem onder grote druk staat, wat tot gevolg heeft dat niet iedere asielzoeker direct toegang tot de reguliere opvang krijgt, betekent dit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Ook blijkt uit de feiten en de berichten niet van onverschilligheid van de Belgische autoriteiten. Er is daarom geen sprake van een fundamentele systeemfout die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. De verklaringen van eiser over wat hij in België heeft ervaren, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat is in het bestreden besluit
ook voldoende gemotiveerd. Overigens heeft eiser wel verklaard dat hij in België via het Rode Kruis een medische behandeling heeft gehad. De beroepsgrond slaagt niet.
Het arrest C.K.
8. Eiser stelt dat zijn verblijf in België heeft geleid tot ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris stelt dus ten onrechte dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K.⁴
9. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet met (medische) stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat overdracht aan België aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheidstoestand zal hebben, als bedoeld in het arrest C.K. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris in zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. Eiser wijst daartoe op zijn persoonlijke situatie, met name op het feit dat zijn drie minderjarige kinderen in Nederland in de asielprocedure zitten. De staatssecretaris heeft hier onvoldoende naar gekeken.
11. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan België onevenredig hard is. De drie minderjarige kinderen waar eiser op doelt zijn door de ouders zelf reeds in het buitenland van hem gescheiden. Zij verblijven kennelijk sinds meer dan een jaar in Nederland, bij hun moeder. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kinderen afhankelijk zijn van zijn zorg of dat de belangen van de kinderen anderszins onevenredig worden geschaad indien eiser als voorheen niet in Nederland verblijft. Eiser heeft ook niet concreet gemaakt wat het contact met hen nu inhoudt. De staatssecretaris hoefde wegens het enkele verblijf van de kinderen in Nederland dan ook geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
4 Arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.