ECLI:NL:RBDHA:2024:8245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.21755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Turkije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Syrische verzoekster die dreigde te worden uitgezet naar Turkije. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 mei 2024 aan de verzoekster meegedeeld dat zij op 21 mei 2024 om 11:20 uur zou worden uitgezet. Op 20 mei 2024 heeft de verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekster geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland en dat haar opvolgende asielaanvraag niet op nieuwe feiten was gebaseerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekster de aanvraag had ingediend om de uitzetting te vertragen, en dat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de staatssecretaris bij de uitzetting zwaarder woog dan het belang van de verzoekster om de uitzetting te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21755

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoekster,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 mei 2024 aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is om haar uit te zetten naar Turkije op 21 mei 2024 om 11:20 uur.
Bij besluit van 20 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat de uitzetting van verzoekster niet achterwege wordt gelaten vanwege de door haar ingediende opvolgende asielaanvraag. [1]
Verzoekster heeft op 20 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van diezelfde dag. Zij heeft verder diezelfde dag de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om haar uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van verweerder op 20 mei 2024 ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [2]

Overwegingen

1. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan
de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op
grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [3] op verzoek een voorlopige voorziening
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook
in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden
wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoekster op zeer korte
termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster de opvolgende asielaanvraag heeft ingediend om de uitzetting van 21 mei 2024 naar Turkije te vertragen of te verhinderen. In het geval van verzoekster is namelijk evident geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Verzoekster heeft in deze opvolgende aanvraag slechts verwezen naar hetgeen zij in haar eerdere asielprocedure heeft aangevoerd. Om die reden heeft verzoekster geen rechtmatig verblijf meer in Nederland en blijkt uit dit besluit dat het terugkeerbesluit van 19 maart 2024 nog steeds geldt.
5. Verzoekster is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Zij voert aan dat zij niet kan worden uitgezet naar Turkije vanwege het risico op refoulement. Verweerder heeft hier niet aan getoetst in het bestreden besluit en ten onrechte getoetst aan het land van herkomst. Zij heeft niet de Turkse nationaliteit en heeft aldaar geen verblijfsstatus. Turkije was een doorreisland voor haar. Een uitzetting naar Turkije is in strijd met het beleid van verweerder. Dat kan enkel plaatsvinden als daar afspraken over zijn gemaakt. Niet duidelijk is of dat in verzoeksters geval is gedaan. Verder bezit zij geen reisdocumenten, zodat onduidelijk is hoe zij naar Noord-Irak kan terugreizen. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar het arrest J.A. en A.A. t. Turkije van het EHRM [4] van 6 februari 2024. [5]
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb heeft het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de vreemdeling een eerste opvolgende aanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen en de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onderdeel d, van de Vw.
7. Verweerder is voornemens verzoekster op 21 mei 2024 uit te zetten middels een removal order naar Turkije. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat een removal order inhoudt dat de vliegtuigmaatschappij, waarmee verzoekster naar Nederland is gereisd, verplicht wordt haar terug te vervoeren naar de laatste luchthaven van waar zij naar Nederland is gevlogen. Verder heeft verweerder in zijn reactie op het verzoek aangegeven dat dit gebaseerd is op het Verdrag van Chicago. Dat betekent in dit geval dat verzoekster met Turkish Airlines vervoerd zal worden naar Istanboel.
8. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verzoekster haar aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van de uitzetting te vertragen of te verhinderen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat verzoekster ter onderbouwing van haar opvolgende asielaanvraag slechts heeft verwezen naar hetgeen zij al in haar eerdere asielaanvraag heeft aangevoerd. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 april 2024 [6] is in rechte vast komen te staan dat dit relaas geen grond betreft voor verlening van bescherming in Nederland. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een asielaanvraag enkel wordt getoetst aan het land van herkomst. Dat is in verzoeksters geval Noord-Irak en niet Turkije. De verwijzing naar het arrest van het EHRM van 6 februari 2024 treft verder geen doel nu het in die zaak ging om een Iraaks echtpaar dat in Turkije om asiel heeft gevraagd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
9. Verder heeft verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter een verzoek bij Turkish Airlines kunnen indienen om verzoekster met een removal order terug te vervoeren naar Istanboel. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de stukken blijkt dat verzoekster binnen het toepassingsbereik van artikel 65, eerste lid, van de Vw valt. Verweerder heeft voldoende kenbaar gemaakt dat de grondslag voor uitzetting is gelegen in het eindigen van het rechtmatig verblijf van verzoekster en de bestaande vertrekplicht. De enkele niet onderbouwde stelling dat verzoekster niet in het bezit is van reisdocumenten en daarom niet zal kunnen doorreizen naar Noord-Irak leidt niet tot een ander oordeel.
10. De voorzieningenrechter is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het belang van verweerder bij de uitzetting van verzoekster die onrechtmatig in Nederland verblijft zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om de uitzetting naar een land waar zij geen verblijfsrecht heeft, te weten Turkije, te voorkomen.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, uitgesproken op 21 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoekster op 21 mei 2024 om 8:13 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 21 mei 2024 om 8:16 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.EHRM 6 februari 2024, ECLI:CE:ECHR:2024:0206JUD008020617.
6.Rb Den Haag (zittingsplaats Haarlem) 26 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6809.