In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, op 8 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na een periode van inactiviteit heeft eiser de staatssecretaris op 14 december 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 8 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft op basis van de ingediende stukken uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, met een mogelijke verlenging van maximaal negen maanden. Aangezien deze termijn is overschreden, is het beroep van eiser kennelijk gegrond. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank wijkt af van het 8+8-wekenmodel en stelt een nieuwe beslistermijn van 8 weken na de uiterlijke termijn van 21 maanden vast, met als uiterste datum 5 augustus 2024.
Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.