ECLI:NL:RBDHA:2024:8167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/09/664840 / JE RK 24-697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblemen en ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, met als doel de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en stabiliteit in de thuissituatie te creëren. De minderjarige heeft sinds oktober 2022 geen onderwijs gevolgd en heeft sinds februari 2024 dagbesteding bij Stichting de Wei, waar hij positieve ontwikkelingen doormaakt. De ouders van de minderjarige, die met elkaar zijn gehuwd, hebben aangegeven te willen scheiden, maar hebben moeite om de noodzakelijke stappen te zetten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, mede door de onrustige thuissituatie en het gebrek aan onderwijs. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hun verantwoordelijkheid te nemen en samen met een jeugdbeschermer te werken aan een oplossing voor hun relatieproblemen. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, met ingang van 7 mei 2024 tot 7 februari 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/664840 / JE RK 24-697
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna: te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna tezamen ook te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 april 2024;
  • het rapport van de Raad van 16 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , als vertegenwoordiger van de Raad;
  • de vader;
- de moeder;
- [naam 2] , als vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
[minderjarige] is gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] woont bij zijn ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] gaat sinds oktober 2022 niet meer naar school. Sinds februari jl. gaat [minderjarige] bij wijze van dagbesteding vier dagen per week naar Stichting de Wei waarbij toegewerkt wordt naar een terugkeer naar school of een andere vorm van dagbesteding. [minderjarige] ervaart sinds hij naar Stichting de Wei gaat een verbetering van zijn situatie. De Raad vindt het van belang dat er een jeugdbeschermer komt die [minderjarige] ondersteunt om deze positieve ontwikkeling voort te zetten en zijn schoolgang in de toekomst te monitoren. Daarnaast heeft de Raad zorgen over de veelvoorkomende ruzies en spanningen binnen het gezin waarvan [minderjarige] de negatieve gevolgen ervaart. De ouders hebben meermaals uitgesproken te willen scheiden en leven langs elkaar heen. De Raad vindt het wenselijk dat de ouders ondersteuning krijgen om de scheiding in gang te zetten. Het is van belang dat er meer rust en stabiliteit komt in de thuissituatie, ook omdat [minderjarige] pas dan kan starten met de noodzakelijke behandeling.

4.De standpunten

4.1.
De ouders hebben ingestemd met het verzochte. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat ze een positieve verandering ziet bij [minderjarige] sinds hij naar Stichting de Wei gaat en zij vertelt dat [minderjarige] zich daar gehoord en gezien voelt. De moeder benadrukt dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat hij inspraak heeft in het tempo waarin de behandeling plaatsvindt. Ook geeft de moeder aan dat zij zich overbelast voelt en dat het haar daarom niet lukt om zelfstandig de scheiding in gang te zetten. Daar staat tegenover dat zij ook begrijpt dat de huidige situatie niet langer mag duren. Door de vader wordt ter zitting verklaard dat hij het vervelend vindt dat [minderjarige] last heeft van de situatie. Ook de vader wil de scheiding in gang zetten en zou hierbij graag ondersteuning willen.
4.2.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Door de gecertificeerde instelling wordt ter zitting aangegeven dat samen met de ouders gekeken zal worden welke hulpverlening noodzakelijk is om de situatie voor zowel [minderjarige] als de ouders te verbeteren. Daarbij geldt dat voor behandeling en diagnostiek van [minderjarige] een stabiele thuissituatie noodzakelijk is.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De zorgen zijn onder andere gelegen in het feit dat [minderjarige] al geruime tijd geen onderwijs volgt. Ook zijn er ernstige zorgen over de thuissituatie. Sinds kort heeft [minderjarige] dagbesteding bij Stichting de Wei en daar wordt gezien dat hij zich positief ontwikkelt en succeservaringen opdoet. [minderjarige] heeft goed contact met de begeleiders en voelt zich gehoord. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige] zich de komende periode positief kan blijven ontwikkelen. Daarvoor is, naast passende dagbesteding, nodig dat er stabiliteit ontstaat in de thuissituatie. [minderjarige] heeft namelijk aan de kinderrechter verteld veel last te hebben van de onrustige situatie thuis. Daarnaast is een stabiele thuissituatie een noodzakelijke voorwaarde om bij [minderjarige] diagnostiek en behandeling te kunnen inzetten. Om een stabiele thuissituatie te creëren is nodig dat de ouders in de komende periode hun verantwoordelijkheid nemen en een oplossing zoeken voor hun (relatie)problemen. Beide ouders hebben ter zitting aangegeven uit elkaar te willen, maar moeite te hebben de daarvoor noodzakelijke stappen te zetten. Bij de moeder is dat omdat zij zich overbelast voelt en bij de vader omdat hij niet goed weet welke wegen hij daarvoor moet bewandelen. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat het de ouders in de komende periode wél gaat lukken hierin concrete stappen te zetten en vindt het noodzakelijk dat zij daarin, in het belang van [minderjarige] , door een jeugdbeschermer worden ondersteund. Verder kan de jeugdbeschermer [minderjarige] helpen bij het vinden van passende dagbesteding (school of anderszins) en voor [minderjarige] hulpverlening inzetten en het verloop daarvan monitoren. De kinderrechter merkt daarbij op dat in het behandeltraject het tempo van [minderjarige] maatgevend moet zijn aangezien het in het verleden is voorgekomen dat behandeling voortijdig is gestaakt omdat het tempo daarvan te hoog lag voor [minderjarige] . Gezien het feit dat er sprake is van meerdere, met elkaar samenhangende zorgen, is de verwachting dat het wegnemen daarvan enige tijd zal kosten. De kinderrechter vindt daarom een ondertoezichtstelling voor de verzochte periode van negen maanden passend en geboden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 7 mei 2024 tot 7 februari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Tekst