In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 mei 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] te verlengen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat twee van de drie doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald: er is een stabiele en veilige thuissituatie gerealiseerd en de schoolgang van [minderjarige] is verbeterd. De minderjarige, geboren in 2009, woont bij zijn vader, en de zorgen over zijn schoolprestaties zijn afgenomen. De hulpverlening die is aangeboden, heeft echter niet het gewenste effect gehad, omdat zowel de vader als de minderjarige niet bereid zijn om hulp te accepteren. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de resterende doelen van de ondertoezichtstelling, zoals het bevorderen van onbelast contact tussen de minderjarige en beide ouders, niet haalbaar zijn. De kinderrechter heeft daarom geoordeeld dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, I.M. Kroon, en is op schrift gesteld op 24 mei 2024.