ECLI:NL:RBDHA:2024:8147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
22/3528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot vermogensvaststelling en waardebepaling auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvraag om bijstandsuitkering had ingediend, en ISD Bollenstreek, de verweerder. Eiser had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij ging samenwonen. Na de beëindiging van de relatie heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat zijn vermogen boven de geldende vermogensgrens uitkwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de auto van eiser, een Peugeot 208, op het moment van de aanvraag € 9.759,- bedroeg, wat door verweerder op zorgvuldige wijze was vastgesteld. Eiser voerde aan dat de waarde van de auto onjuist was vastgesteld en dat er schulden waren die niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de schulden en dat de waarde van de auto correct was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de bijstandsaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3528 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen,
en

ISD Bollenstreek, verweerder

gemachtigden: D. de Borst en M. Haji.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2023. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden
.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontving met ingang van 29 oktober 2020 een uitkering op grond van de Pw. Eiser was op dat moment in bezit van een auto, te weten een Peugeot type 208 met het kenteken [kenteken], met een marktwaarde van € 12.250,-. Deze marktwaarde was gebaseerd op de ANWB Auto Koerslijst.
1.2.
De bijstandsuitkering van eiser is bij besluit van 23 maart 2021 met ingang van 15 maart 2021 beëindigd omdat hij ging samenwonen met [naam]. Omdat de gezamenlijke inkomsten hoger waren dan de gehuwdennorm, bestond sindsdien geen recht meer op een uitkering.
1.3.
Op 11 december 2021 heeft eiser zich opnieuw gemeld voor een bijstandsuitkering en heeft daartoe een aanvraag ingediend. Eiser verklaarde in dat verband dat zijn relatie met [naam] eind oktober 2021 is verbroken en dat zij sinds 1 november 2021 niet meer ingeschreven staat op het uitkeringsadres.
1.4.
Verweerder heeft bij primair besluit de aanvraag om bijstand afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het vermogen van eiser hoger is dan de voor hem geldende vermogensgrens van € 6.259,-, namelijk € 9.885,27. Dit vermogen is berekend op basis van de banksaldi van eiser en de marktwaarde van de auto die eiser in zijn bezit heeft. Volgens verweerder bedroeg de marktwaarde van eisers auto ten tijde van de aanvraag € 9.759,-. De door eiser opgevoerde schuld van € 30.000,- heeft verweerder niet meegerekend bij de vermogensvaststelling omdat het bestaan van de schuld niet aannemelijk is gemaakt.
2. Verweerder heeft bij bestreden besluit het bezwaar van eiser onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van de ISD Bollenstreek van 19 mei 2022, ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser over voldoende vermogen beschikt om zelf in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Het vermogen van eiser komt namelijk boven de vermogensgrens uit.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de waarde van de auto op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Eiser heeft in dat verband een eigen taxatie overgelegd. Ten aanzien van de schulden heeft eiser gesteld dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de schuld die hij heeft bij zijn ex-partner [naam]. De schuld bestaat uit openstaande rekeningen van eiser die [naam] in de periode van eind 2020 tot en met begin 2021 voor eiser heeft betaald

Beoordeling

4.1.
De te beoordelen periode loopt van 11 december 2021 (datum aanvraag) tot en met 11 januari 2022 (datum primair besluit).
4.2.
Op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de Pw wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
Peugeot 208
4.3.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser in de te beoordelen periode een Peugeot 208 met het kenteken [kenteken] in zijn bezit had en dat deze auto als vermogen in aanmerking moet worden genomen. In geschil is de vraag of verweerder de waarde van de auto op de juiste wijze heeft vastgesteld.
4.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder, naar vaste rechtspraak in beginsel gerechtigd is om uit te gaan van de waarde volgens de ANWB-BOVAG Koerslijst, te weten de richtprijs bij verkoop tussen particulieren. [1] In het onderhavige geval heeft verweerder deze ANWB Koerslijst geraadpleegd op 6 december 2023. Daarbij heeft verweerder betrokken dat uit gegevens van de RDW in Suwinet blijkt dat de tellerstand van de auto van eiser bij de eerste Apk-keuring op 29 december 2021 op 106.192 kilometer stond.
Aan de hand van deze kilometerstand heeft de auto volgens de ANWB koerslijst
een dagwaarde/vervangingswaarde bij
total lossvan € 9.200,- (uitvoering 208.12 60KW Puretech Blue Lion) dan wel € 7.900,- (uitvoering 208 1.2 60 KW Puretech Access). Het gemiddelde van deze twee waarden is € 8.550,-. Tevens is de dagwaarde van Independer hierbij betrokken, die is per 6 december 2023 vastgesteld op € 8.972,-. De rechtbank kan verweerder voorts volgen in de stelling dat de kilometerstand ten tijde van de aanvraag van de bijstand, te weten 11 december 2021, lager moet zijn geweest dan 106.192 kilometer en de auto twee jaar jonger was dan op dit moment, waaruit kan worden geconcludeerd dat de waarde in de te beoordelen periode hoger moet zijn geweest. De rechtbank is hiermee van oordeel dat verweerder bij de vermogensvaststelling de waarde van de auto op zorgvuldige wijze heeft bepaald en aldus de marktwaarde van eisers auto heeft kunnen vaststellen op € 9.759,-.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank doet hier niet aan af dat door eiser een (lagere) waardebepaling opgesteld door een bij BOVAG aangesloten autobedrijf is overgelegd. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit deze door eiser overgelegde waardebepaling niet blijkt dat verweerder op onzorgvuldige wijze tot de gehanteerde waarde is gekomen.
Schulden
5.1.
In geschil is de vraag of verweerder terecht de schulden van eiser buiten beschouwing heeft gelaten bij de vermogensvaststelling.
5.2.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak schulden in het kader van de toepassing van de bijstandswetgeving uitsluitend voor het vermogen van de betrokkene in aanmerking kunnen worden genomen indien de betrokkene aannemelijk maakt dat zij bestaan, dat zij tijdens de bijstandverlening – in termijnen – opeisbaar zijn en dat de crediteur de opeisbare betalingsverplichting daadwerkelijk afdwingt. De betrokkene moet dat doen met gegevens die concreet, objectief en verifieerbaar zijn. [2] Een schuld aan een familielid is in beginsel aan te merken als een schuld van vrijblijvende aard, maar betrokkene heeft de mogelijkheid aannemelijk te maken dat een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling bestaat. [3]
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hoofdsom aan hem ter hand is gesteld. Er zijn geen concrete schuldbewijzen overgelegd waaruit die vermeende schuld bestaat. De overeenkomst van geldlening die is overgelegd, is achteraf (op 27 oktober 2021) opgesteld. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat er een verplichting tot terugbetaling bestaat, in het bijzonder is niet gebleken dat [naam] daadwerkelijk de betaling afdwingt.
5.4.
De rechtbank laat de stelling ter zake van achterstallige huur gelet op het voorgaande verder buiten beschouwing. Immers, zelfs als de gestelde schuld van € 1.959,12 bij de beoordeling zou worden betrokken en op de vastgestelde waarde van de auto in mindering zou worden gebracht, wat zou leiden tot een in aanmerking te nemen vermogen van € 7.799,88, dan nog wordt het vrij te laten vermogen overschreden.
5.5.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat verweerder de gestelde schulden van eiser buiten beschouwing heeft kunnen laten.

Conclusie

6. De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat de rechtbank geen aanleiding bestaat om te oordelen dat verweerder het vermogen van eiser op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Nu het vermogen van eiser aldus hoger ligt dan het voor een alleenstaande vrij te laten vermogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser om bijstand terecht heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4445.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:494.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:BW6792.