ECLI:NL:RBDHA:2024:8146
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting in verband met verhuizing
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die sinds 12 augustus 2021 een bijstandsuitkering ontvangt, had op 26 oktober 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting in het kader van de Participatiewet (Pw). Deze aanvraag werd op 11 november 2021 door verweerder afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 28 maart 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 22 december 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de kosten voor de woninginrichting noodzakelijk waren vanwege zijn verhuizing. Eiser heeft drie keer verhuisd in de afgelopen tweeënhalf jaar, en de laatste verhuizing was volgens hem noodzakelijk omdat zijn huidige huurwoning niet leefbaar is. Hij heeft aangevoerd dat hij door zijn schulden geen reserveringsruimte heeft om de kosten voor de nieuwe woning te dekken.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gevraagde kosten algemene kosten van bestaan zijn die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvraag zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag door verweerder bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.