ECLI:NL:RBDHA:2024:8113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.6601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, niet-ontvankelijkheid wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de opposant, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 12 juli 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat hij te vroeg een ingebrekestelling had ingediend, omdat de beslistermijn was verlengd met 9 maanden op basis van WBV 2022/22. De rechtbank had op 29 november 2023 geoordeeld dat de opposant prematuur beroep had ingesteld.

Tijdens de behandeling van het verzet op 21 maart 2024 was de opposant niet verschenen. De rechtbank beoordeelde of het verzet gegrond was, met de focus op de vraag of de eerdere uitspraak zonder zitting had mogen plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de opposant geen procesbelang meer had, aangezien op 14 april 2023 alsnog op zijn aanvraag was beslist. Hierdoor was het verzet niet-ontvankelijk.

De rechtbank overwoog ook of de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten moest worden veroordeeld, maar vond geen aanleiding hiertoe. De rechtbank handhaafde de eerdere uitspraak en verklaarde het verzet niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere beslissing in stand blijft. De opposant kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6601

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] , V-nummer: [v-nummer] , opposant

(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),

Inleiding

1. Opposant heeft beroep ingesteld gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 12 juli 2022. Bij uitspraak van 29 november 2023 heeft de rechtbank dat beroep dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser prematuur beroep heeft ingesteld.
1.1.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en de rechtbank verzocht het verzet op zitting te behandelen.
1.2.
De rechtbank heeft het verzet op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Opposant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Opposant heeft eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft dat beroep op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] niet-ontvankelijk verklaard (de bestreden uitspraak). De rechtbank kwam in de bestreden uitspraak tot de conclusie dat opposant zijn ingebrekestelling te vroeg heeft gestuurd. Op grond van de WBV 2022/22 was de beslistermijn van 6 maanden namelijk verlengd met 9 maanden. Opposant heeft die extra 9 maanden niet afgewacht voor het indienen van de ingebrekestelling.
Wat vindt opposant in verzet?
3. Opposant betoogt dat de rechtbank geen uitspraak heeft mogen doen zonder zitting, omdat van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep geen sprake is. Over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn lopen de oordelen namelijk uiteen en de hoogste bestuursrechter [2] heeft zich hier nog niet over uitgelaten. Opposant is van mening dat zijn ingebrekestelling niet te vroeg is ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Verzet ziet op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van opposant. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. Daar komt bij dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan [3] omdat zo’n beroep vaak eenvoudig is. De rechtbank hoeft meestal alleen vast te stellen wanneer de aanvraag is ingediend en daarbij de wettelijke beslistermijn op te tellen. De rechtbank heeft wel de bevoegdheid om een beroep wegens niet tijdig beslissen op zitting te behandelen. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden als niet duidelijk is of de beslistermijn is overschreden en, of en voor hoelang, de beslistermijn moet worden opgeschort als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb.
5. De rechtbank stelt voorop dat op 14 april 2023 alsnog inwilligend is beslist op de aanvraag van opposant. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat opposant bij een beoordeling van deze zaak geen belang meer heeft. Het verzet is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
6. Ondanks het voorgaande moet de rechtbank beoordelen of de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Hierbij moet worden bekeken of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een zodanige grond kan liggen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan opposant tegemoet is gekomen, of als het procesbelang anderszins door toedoen van het bestuursorgaan is vervallen. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Zoals de rechtbank in de bestreden uitspraak heeft geoordeeld, heeft opposant een ingebrekestelling ingediend bij de staatssecretaris, terwijl de termijn om te beslissen op zijn aanvraag nog niet was verstreken. Opposant heeft in verzet geen argumenten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan de bestreden uitspraak. Het betoog over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn leidt namelijk niet tot de conclusie dat de rechtbank niet zonder zitting uitspraak mocht doen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit artikel 8:55, eerste lid, van de Awb volgt dat de rechtbank bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in beginsel uitspraak doet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb. Bovendien heeft deze zittingsplaats al eerder geoordeeld [4] dat de betreffende verlenging van de beslistermijn (WBV 2022/22) rechtsgeldig is. Deze zittingsplaats heeft sindsdien in alle vergelijkbare zaken hetzelfde geoordeeld. Het enkele feit dat niet elke zittingsplaats hierover hetzelfde heeft geoordeeld en dat de hoogste bestuursrechter zich hierover nog niet heeft uitgelaten, maakt niet dat in dit geval redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep.

Conclusies en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5514.