In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Zennipman, een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert, en de Staat der Nederlanden. De rechtbank had eerder in een uitspraak van 20 april 2022 het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Eiseres heeft vervolgens opnieuw beroep ingesteld tegen de nieuwe beslissing van 8 november 2022, en heeft daarnaast verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft het verzoek op 27 februari 2024 behandeld. Eiseres heeft een schadevergoeding van € 4.000,-- gevraagd, terwijl verweerder heeft betoogd dat de overschrijding niet aan hem te wijten is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn op 30 juni 2022 is verstreken, en dat de overschrijding van de termijn met 20 maanden niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend, maar dat in dit geval ook de rechtbank een deel van de overschrijding moet dragen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,--, waarvan € 1.800,-- door verweerder en € 200,-- door de Staat moet worden betaald. Eiseres heeft aangegeven geen proceskostenvergoeding te willen, omdat dit al deel uitmaakt van de eerder bereikte overeenstemming. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.