ECLI:NL:RBDHA:2024:8084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
22/8091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Zennipman, een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert, en de Staat der Nederlanden. De rechtbank had eerder in een uitspraak van 20 april 2022 het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Eiseres heeft vervolgens opnieuw beroep ingesteld tegen de nieuwe beslissing van 8 november 2022, en heeft daarnaast verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank heeft het verzoek op 27 februari 2024 behandeld. Eiseres heeft een schadevergoeding van € 4.000,-- gevraagd, terwijl verweerder heeft betoogd dat de overschrijding niet aan hem te wijten is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn op 30 juni 2022 is verstreken, en dat de overschrijding van de termijn met 20 maanden niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend, maar dat in dit geval ook de rechtbank een deel van de overschrijding moet dragen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000,--, waarvan € 1.800,-- door verweerder en € 200,-- door de Staat moet worden betaald. Eiseres heeft aangegeven geen proceskostenvergoeding te willen, omdat dit al deel uitmaakt van de eerder bereikte overeenstemming. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8091
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Zennipman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juli 2020. De rechtbank heeft in de uitspraak van 20 april 2022 (SGR 20/5635) het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juli 2020 vernietigd en verweerder opdracht gegeven om binnen 6 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op 8 november 2022 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Hiertegen heeft eiseres wederom beroep ingesteld. Tevens heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Op 14 februari 2024 heeft eiseres de rechtbank bericht dat partijen inhoudelijk overeenstemming hebben bereikt. Het beroep is daarom ingetrokken. Eiseres heeft het verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn gehandhaafd. De rechtbank heeft dit verzoek op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Standpunten van partijen

2. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding van € 4.000,-- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij stelt dat de termijnoverschrijding niet (deels) aan haar te wijten is.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn niet voor zijn rekening dient te komen, omdat hij heeft getracht om de zaak binnen de in de uitspraak van 22 april 2022 genoemde termijn middels een schikking op te lossen. Eiseres liet pas op 26 juli 2022 weten hier niet akkoord mee te gaan, waarna aanvullende informatie moest worden opgevraagd. Deze informatie werd niet tijdig verkregen van eiseres en haar behandelend arts. Verder is de hoorzitting uitgesteld op verzoek van eiseres. Tot slot is aangevoerd dat er sprake is van een langere behandelingsduur in de rechterlijke fase dan gerechtvaardigd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [1] Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, indien de uitspraak niet binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,-- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond. De genoemde termijnen gelden behoudens bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging daarvan, waaronder de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.
5. In een geval als dit, waarin een vernietiging door de rechtbank van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en een herhaalde behandeling door de rechtbank, en waarin tijdens die tweede rechtbankprocedure een verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn is gedaan, moet worden uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar voor de procedure als geheel.
6. Verder geldt voor een geval als dit, waarin een vernietiging door de rechtbank van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en eventueel een herhaalde behandeling door de rechter, dat de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Indien echter in de eerste rechterlijke ronde en/of in de tweede rechterlijke ronde sprake is van een langere behandelingsduur door een rechterlijke instantie dan in overweging 5 genoemd, komt de periode waarmee de behandelingsduur is overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan, maar voor rekening van de Staat. [2]
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 30 juni 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten van 16 en 17 juni 2020. Dat is dan ook de datum dat de redelijke termijn is aangevangen. Dat betekent dat op 30 juni 2022 de redelijke termijn verliep. Gelet op de datum van de schikking is de redelijke termijn (naar boven afgerond) overschreden met 20 maanden. Er doen zich geen omstandigheden voor op grond waarvan de rechtbank overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd acht. Uit de stukken blijkt dat eiseres niet altijd op korte termijn reageerde op e-mails van het college. De termijn waarbinnen gereageerd werd was echter niet dusdanig lang dat dit als een bijzondere omstandigheid wordt aangemerkt. Ook dat de behandelend arts geen informatie aan het college wilde verstrekken en eiseres dit vervolgens zelf moest opvragen, kan eiseres niet worden verweten. Verder was het verzetten van de hoorzitting juist door het college voorgesteld in verband met het afwachten van het sociaal-medisch advies van de GGD.
8. Met de overschrijding van de redelijke termijn met 20 maanden correspondeert een schadevergoeding van € 2.000,--. De behandeling door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 23 juli 2020 heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 31 augustus 2020 tot de uitspraak op 21 april 2022 in totaal bijna 20 maanden geduurd. Dit is 2 maanden langer dan de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Vervolgens is de behandeling in beroep tegen het thans bestreden besluit na de ontvangst van het beroep op 14 december 2022 binnen de termijn van anderhalf jaar gebleven. Hieruit volgt dat van de overschrijding 18 maanden zijn toe te rekenen aan verweerder en 2 maanden aan de rechtbank. Het bedrag van € 2.000,-- zal naar evenredigheid worden toegerekend aan verweerder en de Staat. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.800 (18/20 x € 2.000,--) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 200,-- (2/20 x € 2.000,--).
9. Eiseres heeft op de zitting aangegeven geen proceskostenvergoeding te willen, aangezien dit reeds deel uitmaakt van de overeenstemming die partijen over het beroep hebben bereikt.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 1.800,-- aan schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van € 200,-- aan schadevergoeding aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188 en van de Centrale Raad van Beroep van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1924.