ECLI:NL:RBDHA:2024:8082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduring maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

Op 15 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft op 23 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, waarna de rechtbank op 24 mei 2024 het beroep heeft behandeld. Eiser is niet verschenen, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel zich beperkt tot de periode na de sluiting van het vorige onderzoek op 19 april 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien er meerdere vertrekgesprekken met eiser hebben plaatsgevonden en er vluchten waren gepland, waarvan de laatste op 23 mei 2024, de dag waarop eiser naar Algerije is uitgezet.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen, waarbij is vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije was en dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20195

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 15 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De staatssecretaris heeft op 23 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 april 2024 (in de zaak NL24.15853) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, op 19 april 2024.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van de bewaring zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is binnen een afzienbare tijd en dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Voorts betoogt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt. Hiertoe voert eiser aan dat uit de voortgangsrapportage volgt dat de eerdere uitzetting van eiser geen doorgang heeft kunnen vinden wegens problemen met de transit en dat er nu een uitzetting gepland staat op 23 mei 2024. Eiser stelt dat het onzeker is of de problemen met de transit zijn opgelost en of de uitzet nu wel doorgang zal vinden. Eiser is nog niet gebleken dat er een laissez-passer (lp) is verstrekt of zal worden verstrekt.
Oordeel rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank overweegt hiertoe dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het vorige onderzoek twee vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd, te weten op 6 mei 2024 en op 21 mei 2024. De rechtbank overweegt voorts dat uit het dossier blijkt dat er eerder vluchten gepland stonden op 23 april 2024 en 8 mei 2024, maar dat deze om verschillende redenen geen doorgang hebben kunnen vinden. Op 8 mei 2024 heeft de staatssecretaris opnieuw een vluchtaanvraag ingediend en die vlucht heeft wel doorgang gevonden op 23 mei 2024. Vervolgens is de bewaring opgeheven op 23 mei 2024 omdat eiser die dag is uitgezet naar Algerije. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [1] De rechtbank overweegt dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn bevestigd op 1 maart 2024 en dat eiser, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4 is overwogen, op 23 mei 2024 is uitgezet naar Algerije. De rechtbank is aldus van oordeel dat, tot aan de opheffing van de maatregel, zicht op uitzetting niet ontbrak.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Algerije en dat eiser dus niet uit eigen beweging gevolg zou hebben gegeven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maakten en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zijn eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 met nummer ECLI:NL:RVS:2024:1892.