ECLI:NL:RBDHA:2024:8079
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Bezwaartermijn en ontvankelijkheid bij aanvraag huishoudelijke ondersteuning Wmo 2015
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring door verweerder van haar bezwaar, volgend op de afwijzing van de aanvraag om huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) van eiseres. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 8 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2023 heeft verweerder een inhoudelijke toetsing achterwege gelaten en het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in verband met te late indiening daarvan en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 27 februari 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken, die begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit waartegen het bezwaar is gericht, bekend heeft gemaakt op 8 december 2022. Het bezwaarschrift is op 25 januari 2023, meer dan zes weken later, ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, omdat zij uitgaat van 14 december 2022 als de datum waarop de bezwaartermijn is gaan lopen, maar de rechtbank oordeelt dat de bezwaartermijn op 9 december 2022 is gaan lopen. Gelet hierop is het bezwaarschrift na het verlopen van de wettelijke bezwaartermijn ingediend.
De rechtbank overweegt verder dat onder omstandigheden sprake kan zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding, maar dat dit hier niet het geval is. Het besluit was voorzien van een motivering en het medisch advies was een week later alsnog toegezonden. Eiseres was reeds bekend met de inhoud van het medisch verslag en er zijn geen omstandigheden gesteld waardoor eiseres niet binnen de termijn bezwaar kon maken. De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024 leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.