ECLI:NL:RBDHA:2024:8022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beoordeling van de geloofwaardigheid van de identiteit en leeftijd van de eiser

In deze zaak heeft eiser op 1 februari 2024 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, na een aanmeldgehoor en nader gehoor. Verweerder heeft op 28 maart 2024 een voornemen uitgebracht, waarop eiser heeft gereageerd. Op 2 april 2024 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met een terugkeerbesluit en inreisverbod van twee jaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 2 mei 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eiser, die stelt Algerijns te zijn en geboren op [geboortedatum] 2007, heeft aangegeven dat hij op zijn veertiende te horen kreeg dat zijn pleeg/adoptie-moeder niet zijn biologische moeder is, wat hem een trauma heeft bezorgd. Verweerder heeft echter de geloofwaardigheid van eisers leeftijd in twijfel getrokken, na een leeftijdsschouw die uitwees dat hij evident meerderjarig is. Eiser heeft ook niet overtuigend aangetoond dat hij vreest voor discriminatie of problemen bij terugkeer naar Algerije, en zijn vrees voor militaire dienstplicht is niet eerder genoemd in zijn asielrelaas.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder zijn medische gesteldheid, zijn leeftijd en de vrees voor militaire dienst. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn leeftijd en identiteit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14836
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. Eiser heeft op 1 februari 2024 een verblijfsvergunning asiel gevraagd. In dit kader heeft een aanmeldgehoor en nader gehoor plaatsgevonden. In reactie op de verslagen hiervan heeft eiser correcties een aanvullingen ingediend.
2. Verweerder heeft op 28 maart 2024 een voornemen uitgebracht. Hier heeft eiser op gereageerd met de zienswijze van 1 april 2024. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 2 april 2024 (het bestreden besluit) de aanvraag voor een asielvergunning afgewezen als kennelijk ongegrond en beslist dat eiser geen verblijfsvergunning regulier krijgt, noch uitstel van vertrek om medische redenen. Ook is een terugkeerbesluit en inreisverbod van twee jaar opgelegd.
3. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld (deze zaak), tegelijk heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (met kenmerk: NL24.14837) om in Nederland te mogen blijven totdat op het beroepschrift is beslist.
4. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Asielrelaas van eiser (in essentie weergegeven)

5. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2007. De pleeg/adoptie- moeder van eiser zou hem op zijn veertiende hebben verteld dat zij niet zijn biologische moeder is. Vanaf het moment van deze mededeling heeft eiser een trauma. Hij kent zijn biologische ouders niet en weet ook niet of zij nog in leven zijn. Daarnaast zou eiser om deze reden gediscrimineerd zijn door mensen die op de hoogte waren.
6. Verweerder onderscheidt twee relevante elementen in het asielrelaas van eiser, namelijk zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst (1) en de problemen vanwege adoptie (2).

Inhoud bestreden besluit en voornemen (in essentie weergegeven)

7. De door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder deels geloofwaardig. Dat wil zeggen eisers leeftijd wordt niet geloofwaardig geacht. Hij stelt zelf minderjarig te zijn, maar volgens verweerder is uit een leeftijdsschouw naar voren gekomen dat hij evident meerderjarig is.
8. De verklaring van eiser over dat hij geadopteerd is en hier op zijn veertiende achter is gekomen is volgens verweerder geen grond om voor een asielvergunning in aanmerking te komen. De door eiser genoemde vrees voor discriminatie bij terugkeer in Algerije maakt ook niet dat verweerder aanneemt dat eiser het risico loopt op ernstige schade. De door eiser genoemde situaties zijn namelijk niet terug te voeren op de situaties genoemde in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Verder is wat eiser heeft aangevoerd over discrimineren, roddelen en kleineren onvoldoende zwaarwegend. Hij heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt hiervoor niet de bescherming van de Algerijnse autoriteiten in te kunnen roepen.
9. Pas in de zienswijze heeft eiser verklaard dat hij vreest voor militaire dienstplicht in Algerije, omdat hij geweld verafschuwt. Dit heeft eiser echter niet tijdens het nader gehoor verklaard. Sterker er is tijdens het nader gehoor expliciet gevraagd of eiser problemen heeft ondervonden vanwege de militaire dienstplicht en hier heeft eiser ontkennend op geantwoord. Ook op de vraag wat er met eiser staat te gebeuren bij terugkeer, heeft eiser niet benoemd dat hij vreest voor militaire dienstplicht.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank zal de besluitvorming in het navolgende beoordelen aan de hand van de hiertegen aangevoerde beroepsgronden. In de beroepsgronden richt eiser zich met name op drie onderwerpen, namelijk zijn medische gesteldheid en het aanmeldgehoor, zijn leeftijd en de door hem gestelde vrees voor militaire dienst in Algerije.
Eisers medische omstandigheden en de gehoren
11. Eiser stelt dat hij tijdens het gehoor vanwege zijn medische situatie niet goed in staat was zijn verhaal te doen. Tijdens de zitting is namens hem verduidelijkt dat het hierbij gaat om het aanmeldgehoor. Eiser voert aan dat hij aan verweerder heeft verteld dat hij psychische hulp nodig heeft en zijn littekens heeft laten zien. Kort voor het gehoor zou eiser zich meermaals in zijn onderarm hebben gesneden. Om deze redenen vindt eiser dat verweerder het aanmeldgehoor had moeten staken.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder tijdens de zitting heeft meegedeeld dat is toegezegd dat de verklaringen uit het aanmeldgehoor eiser niet worden tegengeworpen. Niet gebleken is dat dit desondanks toch is gebeurd. De beslissing is met name gebaseerd op verklaringen uit het nader gehoor. Eiser heeft toen verklaard dat het goed met hem ging en hij gehoord kon worden. Er is dan ook geen reden dat verweerder de gebezigde verklaringen van eiser uit het nader gehoor niet mocht gebruiken.
De leeftijd van eiser
13. Eiser stelt dat hij minderjarig is en daarom als amv’er moet worden behandeld. De uitkomst van de leeftijdsschouw klopt niet, dit is ook geen betrouwbaar middel. Daar komt bij dat de Franse autoriteiten hem eerder juist minderjarig hebben bevonden. Verweerder had dit moeten onderzoeken. Gelet op de gestelde minderjarigheid vindt eiser dat geen terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd mocht worden.
14. De rechtbank overweegt dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij voor documenten over zijn leeftijd zou zorgen en dat zijn pleegouders hiermee bezig zouden zijn. Eiser heeft tot op heden echter geen objectief verifieerbare documenten of andere documenten over zijn leeftijd overgelegd. Verweerder en de AVIM hebben een leeftijdsschouw uitgevoerd. Beide keren is geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Het in twee sessies afnemen van een leeftijdsschouw door medewerkers die apart van elkaar de vreemdeling zien en hieraan een eigen conclusie verbinden is in lijn met het beleid van verweerder hierover. Ook is in overeenstemming met het beleid ingegaan op eisers uiterlijke kenmerken, gedrag, verklaringen en andere relevante omstandigheden.1 Verder heeft eiser zelf twijfel gezaaid over zijn leeftijd door in diverse lidstaten verschillende geboortedata op te geven en hierover in gehoren/ gesprekken anders te verklaren. Zo antwoordt hij tijdens het gehoor bij de AVIM op 1 februari 2024:
“Ik heb in Duitsland vingerafdrukken afgegeven. Ik heb daar een andere geboortedatum opgegeven, zodat ze mij lieten gaan. Ik heb daar het geboortejaar 2004 opgegeven.”Ook heeft hij tijdens het nader gehoor verklaard dat hij daar 22 januari 2006 heeft opgegeven en niet 1 januari 2006. Tijdens de zitting heeft verweerder meegedeeld dat een onderzoek is gestart naar de aanwezige gegevens in Duitsland en Spanje. De autoriteiten in Duitsland hebben laten weten dat eiser aldaar twee verschillende geboortejaren heeft opgegeven, namelijk 2006 en 2008 en dat deze jaartallen enkel zijn gebaseerd op eisers eigen verklaringen en niet op documenten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft eerder, weliswaar in een ander type procedure (een Dublinprocedure), geoordeeld dat indien een vreemdeling in verschillende lidstaten verschillende leeftijden en personalia heeft opgegeven en hiermee verwarring heeft gezaaid dit voor zijn risico komt.2 Dit laatste doet zich naar het oordeel van de rechtbank ook in deze procedure voor. De rechtbank concludeert dat verweerder het onderzoek naar eisers leeftijd conform de hiervoor geldende regels heeft uitgevoerd en dat verweerder heeft mogen uitgaan van meerderjarigheid. Eiser heeft op geen enkele manier tegenbewijs geleverd. Er is geen reden om te concluderen dat het onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest.
15. Na de zitting heeft de rechtbank nog stukken van verweerder ontvangen. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.
De risico’s van militaire dienstplicht en het zich hier eventueel aan onttrekken
16. Eiser stelt dat de dienstplicht in Algerije angst bij hem oproept en dat hij extra kwetsbaar is vanwege zijn psychische problemen. Eiser kan zich niet onttrekken aan de dienstplicht, omdat op dienstweigering in Algerije een gevangenisstraf van vijf jaar staat. Weliswaar heeft eiser de dienstplicht niet genoemd als reden voor vertrek, maar verweerder had hier naar moeten vragen.
1. Paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc.) en Werkinstructie 2023/6.
2 Uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147 r.o. 4.
17. De rechtbank overweegt dat eiser de gestelde angst voor militaire dienstplicht niet bij zijn asielrelaas heeft genoemd. Verweerder werpt eisers verklaringen uit het aanmeldgehoor niet tegen, maar ook tijdens het nader gehoor is het onderwerp van de dienstplicht aan bod gekomen. Zo is nadrukkelijk gevraagd naar de redenen om uit Algerije te vertrekken. Eiser noemt onder meer de adoptie en de nare reacties van de omgeving hierop. Hij heeft het echter niet over de dienstplicht in Algerije. Op de vraag of eiser ooit problemen heeft ondervonden vanwege militaire verplichtingen antwoordt hij:
“Nee. Ik heb geen probleem. Ik heb maar 1 probleem en die heb ik verteld.”Het argument dat niet is gevraagd naar de militaire dienstplicht en eventuele problemen in de toekomst slaagt niet. Verweerder heeft namelijk ook tijdens het nader verhoor de open vraag gesteld of eiser alles dat van belang is voor de redenen van vertrek heeft verteld. Eiser heeft hierop geantwoord:
“Dit is de reden. Ik ga niet allerlei dingen verzinnen.”Ook op de vraag wat er met hem zou gebeuren als hij onverhoopt naar Algerije zou moeten terugkeren zit in zijn antwoord geen enkele zinspeling over militaire dienstplicht. Gelet op het vorenstaande was er geen aanleiding voor verweerder om hierover nadere vragen te stellen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Het opgelegde inreisverbod

18. Volgens eiser staat het opleggen van een inreisverbod gelijk aan het straffen van een persoon die een verzoek doet om internationale bescherming waarvan dit verzoek wordt afgewezen. Dit vindt eiser in strijd met internationaal recht.
19. De rechtbank overweegt dat verweerder de asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.3 Dit is mogelijk indien de vreemdeling kennelijk inconsequente, tegenstrijdige, valse of onduidelijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie. Dit laatste is het geval nu eiser in diverse lidstaten verschillende geboortedata heeft opgegeven en hierover, ondanks de toezegging documenten te overleggen, tot op heden geen helderheid heeft verschaft. Verweerder heeft zodoende de asielaanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en in relatie hiermee een inreisverbod kunnen opleggen.

Conclusie en gevolgen

20. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom eisers asielrelaas geen grond is om voor een asielvergunning in aanmerking te komen. Verder heeft verweerder de verklaring van eiser over zijn leeftijd ongeloofwaardig kunnen achten en mocht verweerder voorbij gaan aan de militaire dienstplicht.
21. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
3 Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet (Vw) j.o. artikel 32, tweede lid van de Procedurerichtlijn.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.