ECLI:NL:RBDHA:2024:8012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.1881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oezbeekse eiser wegens gebrek aan aannemelijkheid van risico bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de asielaanvraag van een Oezbeekse eiser is afgewezen. De eiser, geboren in 1984, had op 15 april 2022 asiel aangevraagd, onder andere omdat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Oezbekistan. Hij stelde dat hij problemen had ondervonden met zijn buren en dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond vanwege een klachtbrief die hij had geschreven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer problemen zal ondervinden van de Oezbeekse autoriteiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en op informatie van de Noorse immigratiedienst, waaruit blijkt dat terugkeerders in Oezbekistan niet systematisch worden ondervraagd en dat dit doorgaans niet leidt tot problemen, tenzij de terugkeerder al bekend is bij de autoriteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2020 legaal Oezbekistan heeft verlaten zonder een exit-visum, en dat de verplichting voor een exit-visum per 1 januari 2019 is afgeschaft. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten en dat hij bij terugkeer geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris om de asielaanvraag af te wijzen in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1881

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N.M. Faes-Matsko als tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling aangehouden om aanvullende informatie te verkrijgen van verweerder.
Verweerder heeft op 5 april 2024 aanvullende informatie verstrekt aan de rechtbank. Eiser heeft op 10 april 2024 gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 22 april 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Oezbeekse nationaliteit. Op 15 april 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden met zijn buren in Oezbekistan. Hij vreest bij terugkeer door hen te worden vermoord. Ook stelt hij dat hij problemen heeft gehad met de autoriteiten vanwege een door hem geschreven klachtbrief aan het presidentieel departement en dat hij bij terugkeer problemen kan krijgen met de autoriteiten, omdat hij niet beschikt over een biometrisch paspoort en hij zonder uitreisvisum Oezbekistan is uitgereisd.
Verweerders besluit van 20 juni 2023 tot afwijzing van de asielaanvraag is door de rechtbank vernietigd bij uitspraak van 12 oktober 2023 [1] . Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij (bij terugkeer) te vrezen heeft voor zijn buren of dat hij in de negatieve aandacht staat van de Oezbeekse autoriteiten vanwege de klachtbrief.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om nader onderzoek te doen naar de gevolgen voor eiser bij terugkeer naar Oezbekistan, in het bijzonder het risico op schending van artikel 3 van het EVRM [2] , omdat niet kon worden uitgesloten dat eiser vanwege het ontbreken van een uitreisvisum of een biometrisch paspoort bij terugkeer alsnog in de negatieve belangstelling van de Oezbeekse autoriteiten zal raken.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag opnieuw afgewezen als ongegrond. Verweerder stelt daarbij onder verwijzing naar de uitspraak van 12 oktober 2023 dat in rechte vaststaat dat eisers gestelde vrees bij terugkeer vanwege de problemen met zijn buren niet aannemelijk is. Ook staat in rechte vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten vanwege een klachtbrief die eiser heeft verzonden aan het presidentieel departement. Daarnaast wordt niet gevolgd dat eiser illegaal Oezbekistan is uitgereisd, nu hij een echt bevonden biometrisch paspoort heeft overgelegd en sinds 2019 geen exit-visum meer vereist is. Ook overigens is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer in Oezbekistan problemen heeft te verwachten.
3. Eiser is van mening dat verweerder heeft niet aangetoond dat het door eiser overgelegde paspoort een biometrisch paspoort is. Nu eiser (overigens) slechts beschikt over een oud paspoort (van voor 2019) en de afschaffing van het exit-visum is gekoppeld aan de uitgifte van nieuwe biometrische paspoorten, had hij een exit-visum moeten hebben bij zijn vertrek uit Oezbekistan. Dat eiser in 2020 legaal zonder exit-visum kon uitreizen was omdat hij naar Oekraïne reisde, dat behoort tot het [gebied]-gebied. Omdat hij daarna is doorgereisd, zal hij problemen krijgen bij terugkeer naar Oezbekistan. Daarbij is relevant dat eiser al bekend is bij de autoriteiten vanwege de klachtbrief. Ook is van belang dat Oezbeekse burgers die naar het buitenland reizen worden beschouwd als een potentieel gevaar voor de staatsveiligheid. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht zoals opgedragen door de rechtbank door zich voor zijn conclusies over de positie van terugkeerders te baseren op bronnen uit 2017 en 2018. Dit is onvoldoende actueel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser in 2020 legaal en gecontroleerd Oezbekistan is uitgereisd. Evenmin is in geschil dat eiser daarbij geen exit-visum heeft gehad.
Uit de landeninformatie over Oezbekistan waar beide partijen zich op beroepen, volgt verder dat de voorheen voor Oezbeken bestaande verplichting van een exit-visum voor reizen buiten de [gebied]-zone per 1 januari 2019 is afgeschaft. Daarbij is bepaald dat bestaande paspoorten geldig blijven tot 2021 [3] .
5. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder met de kopie van het door eiser overgelegde Oezbeekse paspoort, afgegeven op 15 september 2014 en geldig tot en met 14 september 2024, en met de verkorte verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 29 maart 2024 alsnog heeft onderbouwd dat eiser bij zijn uitreis in 2020 beschikte over een geldig biometrisch paspoort.
6. Anders dan eiser stelt, valt naar het oordeel van de rechtbank uit de overgelegde landeninformatie niet af te leiden dat het vervallen van de exit-visumplicht is gekoppeld aan het bezit van een nieuw biometrische paspoort, zoals uitgegeven na 2019.
7. Uit het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat eiser na zijn uitreis in 2020 zonder restricties van de Oezbeekse autoriteiten heeft kunnen doorreizen naar buiten de [gebied]-zone. In zoverre is dan ook niet aannemelijk dat eiser vanwege dit doorreizen bij terugkeer in Oezbekistan problemen heeft te verwachten van de Oezbeekse autoriteiten.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat ook overigens niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer vanuit het buitenland problemen heeft te verwachten van de Oezbeekse autoriteiten. Uit de in het bestreden besluit genoemde landeninformatie van de Noorse immigratiedienst van 2 januari 2017 en 18 april 2018 blijkt dat terugkeerders in Oezbekistan weliswaar ondervraagd kunnen worden, maar dat dit niet systematisch plaatsvindt en dat de ondervragingen doorgaans niet leiden tot problemen. Dit is afhankelijk van de vraag of de terugkeerder op enigerlei wijze in beeld is bij de Oezbeekse autoriteiten. In de uitspraak van de rechtbank van 12 oktober 2023 is eerder al vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Oezbeekse autoriteiten staat. Eiser heeft in beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die daarop een ander licht werpen.
9. De rechtbank volgt niet dat verweerders motivering tekort schiet omdat is uitgegaan van niet actuele informatie. Verweerder heeft in zijn aanvullende reactie van 5 april 2024 toegelicht dat volgens het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) geen recentere algemene informatie over de positie van terugkeerders in Oezbekistan voorhanden is. Verder is het doen van onderzoek in Oezbekistan ten behoeve van een eventueel individueel ambtsbericht volgens informatie van Ministerie van Buitenlandse Zaken niet mogelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de opdracht zoals die volgde uit de uitspraak van de rechtbank van 12 oktober 2023. Eiser heeft niet - aan de hand van meer recente informatie - aannemelijk gemaakt dat het beeld zoals geschetst in de informatie van verweerder niet langer juist is.
10. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
11. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser moet terugkeren naar Oezbekistan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.