In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 mei 2024, wordt het beroep van eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, gegrond verklaard. Eiser had op 22 oktober 2022 zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft niet tijdig beslist. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is overschreden, en dat verweerder deze termijn onder toepassing van de WBV 2022/22 met negen maanden heeft verlengd. Eiser heeft verweerder op 23 januari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden.
De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Dit is gedaan om recht te doen aan de belangen van eiser en om verweerder de gelegenheid te geven tot zorgvuldige besluitvorming. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken.