ECLI:NL:RBDHA:2024:7894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Algerije

Op 23 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waarbij de staatssecretaris stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de staatssecretaris aanwezig waren. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestond, maar de rechtbank oordeelde dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak van 6 mei 2024 had geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting was. De staatssecretaris had bovendien aangegeven dat er in de periode van januari tot en met februari 2024 zes laissez-passer's waren toegezegd aan vreemdelingen zonder documentatie.

De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier K.H.M.M. Otten, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij bestreden besluit van 6 mei 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft de gronden die de staatssecretaris aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd niet bestreden.
Ontbreekt zicht op uitzetting?
2. Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting bestaat in geval van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 mei 2024 [1] kan worden afgeleid dat er laissez-passer’s (lp’s) zijn afgegeven aan vreemdelingen die zich kunnen identificeren, maar dit gaat om minimale aantallen.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 mei 2024 geoordeeld dat er ten aanzien van Algerije (weer) zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Daarnaast heeft de staatssecretaris erop gewezen dat in de periode van januari 2024 tot en met februari 2024 door de Algerijnse autoriteiten 6 lp’s zijn toegezegd aan vreemdelingen die niet in het bezit zijn van enige documentatie. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom in zijn geval geen lp zal worden afgegeven. De rechtbank ziet daarom geen reden voor het oordeel dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije.
Ambtshalve toets
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.