ECLI:NL:RBDHA:2024:788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/1824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade wegens overschrijding indieningstermijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade. Eiser had op 18 april 2021 een aanvraag ingediend, maar deze was buiten de wettelijke termijn van vijf jaar ingediend. De rechtbank oordeelt dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die het onverkort vasthouden aan de indieningstermijn onaanvaardbaar maken. Eiser woonde nabij een ongelijkvloerse aansluiting die was gerealiseerd als gevolg van een Provinciaal Inpassingsplan. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat eiser niet tijdig heeft gehandeld. Eiser had kunnen weten dat de ongelijkvloerse aansluiting tegenover zijn woning zou komen, aangezien dit duidelijk was aangegeven in het inpassingsplan. De rechtbank concludeert dat de aanvraag voor tegemoetkoming in planschade is ingediend buiten de wettelijke termijn en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter op 18 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Surie).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 november 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser woont aan [adres] in [woonplaats] . Op 18 april 2021 heeft hij een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het Provinciaal Inpassingsplan [project] (het inpassingsplan). Dit inpassingsplan ziet onder meer op een nieuwe verbindingsweg en de opwaardering van de bestaande provinciale weggedeelten van de N206 in Leiden en omgeving. Op de N206 komen twee nieuwe ongelijkvloerse aansluitingen. De woning van eiser is gelegen nabij deze weg. Eén van de ongelijkvloerse aansluitingen is gerealiseerd tegenover de woning van eiser.
2.1.
Verweerder heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) om advies gevraagd. De SAOZ heeft geadviseerd om de aanvraag af te wijzen, omdat deze niet binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het inpassingsplan is ingediend. Verweerder heeft dit advies overgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4. Eiser voert aan dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen omdat deze te laat zou zijn ingediend. Hij stelt dat hij niet kon weten dat de ongelijkvloerse aansluiting recht tegenover zijn woning zou komen. In de toelichting bij het inpassingsplan staat immers dat deze ongelijkvloerse aansluiting ter hoogte van de [straatnaam] is voorzien. Dit is 80 meter verderop. Volgens eiser hoefde hij in de situatie zoals beschreven in het inpassingsplan geen tegemoetkoming voor planschade aan te vragen, aangezien hij nog altijd een vrij uitzicht zou hebben en hij geen last van de verlichting van de koplampen van auto’s in zijn woning zou ervaren. Ook uit informatie die eiser heeft verkregen tijdens een inspraakavond en via de website van het project [project] en de media, had hij begrepen dat de ongelijkvloerse aansluiting ter hoogte van de [straatnaam] zou worden gerealiseerd. Pas toen hij zag dat er bouwwerkzaamheden tegenover zijn woning plaatsvonden, werd hem duidelijk dat de ongelijkvloerse aansluiting hier aangelegd zou worden. Eiser stelt dat hij daarom, ondanks dat zijn aanvraag buiten de wettelijke termijn van vijf jaar is ingediend, recht heeft op een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het inpassingsplan.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend en dat er geen mogelijkheid bestaat om van de indieningstermijn van vijf jaar af te wijken. Het verwezenlijken van ongelijkvloerse aansluitingen is volgens verweerder planologisch bezien overal binnen de bestemming ‘Verkeer’ mogelijk. Het inpassingsplan is na vaststelling niet meer gewijzigd en de ongelijkvloerse aansluiting is gerealiseerd op gronden met een verkeersbestemming. Eiser had daarom binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het inpassingsplan een aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade moeten indienen.
6. Ingevolge artikel 6.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet een aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop de oorzaak van de schade onherroepelijk is geworden. Het inpassingsplan is – voor zover hier van belang – op 27 januari 2016 onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] Eiser heeft zijn aanvraag op 18 april 2021, en daarmee niet binnen de hiervoor bedoelde termijn van vijf jaar, ingediend. Dit is tussen partijen niet in geschil.
7. De rechtbank overweegt dat artikel 6.1, vierde lid, van de Wro geen mogelijkheid bevat om de hierin genoemde termijn van vijf jaar te verlengen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, vierde lid, van de Wro (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 916, nr. 3, bladzijde 65) blijkt dat de wetgever bij het stellen van deze termijn aansluiting heeft gezocht bij artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad [2] valt af te leiden dat een beroep op verjaring in uitzonderlijke gevallen onaanvaardbaar kan zijn. Dit kan het geval zijn als eiser niet wist of redelijkerwijs niet had kunnen weten wat de gevolgen waren van het schadeveroorzakende besluit. [3] Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier echter niet voor. Eiser heeft zijn veronderstelling dat de ongelijkvloerse aansluiting niet tegenover zijn woning zou komen, gebaseerd op gelijkluidende informatie tijdens een informatieavond, op de website van het project [project] en in de media. Daaruit was hem gebleken dat de aansluiting “ter hoogte van de [straatnaam] ” en dus ongeveer 80 meter van zijn woning was voorzien. Ook in de toelichting bij het inpassingsplan wordt dit vermeld. De rechtbank kan zich voorstellen dat de informatie die eiser heeft ontvangen bij hem voor verwarring heeft gezorgd over de precieze locatie van de ongelijkvloerse aansluiting, maar dit levert onvoldoende grond op om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank laat daarbij in het midden of eiser gevolgd kan worden in zijn stelling dat het begrip “ter hoogte van” moet worden uitgelegd als “tegenover”, of dat hiermee – zoals verweerder voorstaat – een meer globale locatieaanduiding is bedoeld. Redengevend is dat op de verbeelding bij het inpassingsplan een omvangrijke verkeersbestemming is weergegeven tegenover de woning van eiser, waarmee de contouren van de voorziene aansluiting duidelijk zichtbaar zijn gemaakt. Niet in geschil is dat de ongelijkvloerse aansluiting binnen die bestemming is gerealiseerd. Dat betekent dat eiser door raadpleging van het inpassingsplan had kunnen zien dat de ongelijkvloerse aansluiting tegenover zijn woning was voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser daarmee redelijkerwijs op de hoogte kunnen komen van de mogelijke schadeveroorzakende gevolgen van het inpassingsplan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat deze gevolgen hem pas duidelijk konden zijn toen – na het verstrijken van de vijfjarentermijn – met de feitelijke aanleg van de ongelijkvloerse aansluiting werd begonnen.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade is ingediend buiten de wettelijke indieningstermijn en dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval waardoor het onverkort vasthouden aan deze indieningstermijn onaanvaardbaar is. Het verzoek om tegemoetkoming in de gestelde planschade is daarom terecht afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:163.
2.Onder meer het arrest van 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5635.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:714.