In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf voor familiebezoek. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 12 mei 2023, waarna eiser bezwaar maakte. Eiser stelde op 18 oktober 2023 de verweerder in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 20 november 2023 werd het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, wat eiser niet accepteerde. De rechtbank behandelde de zaak op 21 maart 2024, waarbij eiser en zijn referente niet verschenen, maar de verweerder vertegenwoordigd was.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de visumaanvraag op juiste gronden is gebeurd. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij sociale en economische binding heeft met Marokko, en de rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen over zijn bezwaren. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist. Eiser heeft geen procesbelang meer bij een uitspraak over het niet tijdig beslissen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75, maar wijst het verzoek om een dwangsom af.
De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 22 mei 2024. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.