ECLI:NL:RBDHA:2024:7855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
NL23.34962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf voor familiebezoek en procesbelang bij niet tijdig beslissen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf voor familiebezoek. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 12 mei 2023, waarna eiser bezwaar maakte. Eiser stelde op 18 oktober 2023 de verweerder in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 20 november 2023 werd het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, wat eiser niet accepteerde. De rechtbank behandelde de zaak op 21 maart 2024, waarbij eiser en zijn referente niet verschenen, maar de verweerder vertegenwoordigd was.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de visumaanvraag op juiste gronden is gebeurd. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij sociale en economische binding heeft met Marokko, en de rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen over zijn bezwaren. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist. Eiser heeft geen procesbelang meer bij een uitspraak over het niet tijdig beslissen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75, maar wijst het verzoek om een dwangsom af.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 22 mei 2024. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.34962
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 mei 2023 (primaire besluit) afgewezen. Eiser heeft op 31 mei 2023 bezwaar ingesteld tegen dit primaire besluit.
1.2.
Vervolgens heeft eiser op 18 oktober 2023 verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het ingediende bezwaar.
1.3.
Eiser heeft vervolgens op 3 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.4.
Op 21 november 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en medegedeeld dat verweerder alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaar van eiser.
1.5.
Met het bestreden besluit van 20 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder tevens vastgesteld dat hij geen dwangsom aan eiser verschuldigd is.
1.6.
Eiser heeft op 22 januari 2024 gereageerd op het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Eisers gemachtigde heeft laten weten dat hij en referente niet op de zitting zullen verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser woont in Marokko en heeft een visum kort verblijf aangevraagd voor familiebezoek bij zijn partner referente die in Nederland woont. De aanvraag is afgewezen. Eiser is het niet eens met de afwijzing en heeft bezwaar gemaakt en in dat kader gronden, stukken en een ingevulde “Vragenlijst visumaanvraag’ ingediend. Op 31 oktober 2023 heeft verweerder nog aanvullende vragen gesteld aan eiser. Na ontvangst van de antwoorden op deze vragen heeft verweerder het bestreden besluit van 20 november 2023 genomen. Uit het bestreden besluit volgt dat de aanvraag is afgewezen omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum het grondgebied van de lidstaten te verlaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de visumaanvraag voor kort verblijf op juiste gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit (procesbelang)
6. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet- ontvankelijk. Eiser wilde met zijn beroep namelijk bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
7. Omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiser dus terecht een beroep niet tijdig heeft ingesteld, wordt verweerder veroordeeld in de kosten die eiser in zoverre heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van
€ 875,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op zeer licht (wegingsfactor 0,25) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.
Over het beroep tegen het bestreden besluit
8. In artikel 6:20, derde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep de afwijzingsgronden van zijn visumaanvraag niet gemotiveerd heeft betwist.
10. Eiser voert aan dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat verweerder daarom onder verwijzing naar artikel 4:17 van de Awb geen dwangsom verschuldigd is. Volgens eiser waren er meerdere redenen om hem op zijn minst te horen over zijn bezwaren. Zo voert eiser aan dat verweerder tegenwerpt dat eiser zou hebben verklaard dat hij geen “directe familieleden” in Europa heeft wonen, terwijl hij wel een visumaanvraag had ingediend voor familiebezoek. Volgens eiser betreft het hier de uitleg van het woord “directe familieleden”. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit redelijkerwijs aanleiding geeft hem of referente hierover te bevragen. Over het vestigingsgevaar voert eiser aan dat hij de economische en sociale banden met Marokko heeft onderbouwd met documenten. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat verweerder daar vragen over heeft. Een zorgvuldige besluitvorming brengt volgens eiser met zich mee dat eiser de gelegenheid krijgt die vragen te beantwoorden dan wel eventuele onduidelijkheden weg te nemen.
10. De wettelijke plicht om een vreemdeling in de bezwaarfase te horen volgt uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat van een kennelijk ongegrond bezwaar sprake is indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
10. In de uitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918) heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dat terughoudend moet worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht.
13. Dat verweerder eiser had moeten horen over zijn bezwaren om onduidelijkheden weg te nemen dan wel vragen die verweerder had te kunnen beantwoorden volgt de rechtbank in dit geval niet. Uit het primaire besluit volgde namelijk op welke afwijzingsgronden de aanvraag is afgewezen en dus welke onderdelen eiser nader diende te motiveren en onderbouwen. De rechtbank overweegt dat het bezwaar van eiser grotendeels een herhaling van zijn aanvraag was, zodat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat direct duidelijk was dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst zou leiden. Het door eiser in bezwaar overgelegde certificaat, waaruit blijkt dat betrokkene heeft deelgenomen aan een cursus over een bepaald verfproduct, een bewijs van inschrijving in het nationaal ambachtsregister van Marokko en zijn antwoord op de Vragenlijst visumaanvraag dat hij schilder is en 400 euro per maand verdient, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om eiser nader te horen. Verweerder heeft weliswaar op 31 oktober 2023 nadere vragen gesteld, maar de reactie van referente van 14 november 2023 op deze vragen hoefde voor verweerder geen aanleiding te zijn om eiser dan wel referente hierover te horen. Dat er onduidelijkheid zou zijn over het begrip ‘directe familieleden’ volgt de rechtbank niet, omdat op het formulier Vragenlijst visumaanvraag is toegelicht wat onder directe familieleden wordt verstaan. Ook heeft referente in de reactie van 14 november 2023 niet nader toegelicht door welk familielid of vriend eiser dan zou zijn uitgenodigd om naar Frankrijk te komen. Er was voor verweerder dan ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen. De enkele mogelijkheid dat eiser of referente in bezwaar nieuwe gezichtspunten naar voren had kunnen brengen, is onvoldoende grond om haar te horen. Dit betekent dat verweerder het bezwaar heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar.
Is verweerder een dwangsom verschuldigd?
14. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb is verweerder bij een kennelijk ongegrond bezwaar geen dwangsom verschuldigd. Verweerder heeft dan ook terecht geen dwangsom toegekend.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eiser geen visum kort verblijf heeft hoeven te verstrekken. Verweerder heeft geen dwangsom verbeurd aan eiser.
16. Omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiser dus terecht een beroep niet tijdig heeft ingesteld, wordt verweerder veroordeeld in de kosten die eiser in zoverre heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van
€ 875,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op zeer licht (wegingsfactor 0,25) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 mei 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.