ECLI:NL:RBDHA:2024:7821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/09/663454 / JE RK 24-528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van zorg en opvoeding

Op 1 mei 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die de machtiging verzoekt voor de duur van de ondertoezichtstelling. De moeder en [minderjarige] verblijven momenteel in een moeder-kindhuis, waar zij 24-uurs begeleiding ontvangen. Ondanks deze begeleiding blijkt het de moeder niet te lukken om de zorg voor [minderjarige] adequaat op zich te nemen. De relatie tussen de ouders is conflictueus, wat de emotionele beschikbaarheid van beide ouders negatief beïnvloedt. Dit is zorgelijk, aangezien [minderjarige] volledig afhankelijk is van een opvoeder die op elk moment beschikbaar moet zijn.

De kinderrechter heeft de situatie van de ouders en de zorg voor [minderjarige] zorgvuldig gewogen. De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de thuissituatie bij de vader op dit moment niet wenselijk is. De moeder heeft ingestemd met de uithuisplaatsing, omdat zij inziet dat haar emotionele toestand niet in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing toe te kennen, met als doel de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/663454 / JE RK 24-528
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. Asal te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.V. Seedorf te 's-Gravenhage.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 10 april 2024 heeft op de zitting van de kinderrechter in deze rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoekschrift tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing plaatsgevonden. Het verzoek is in zijn geheel aangehouden tot de zitting van 1 mei 2024. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om voorafgaande aan deze zitting de onderbouwende informatie van Middin en eventuele andere beschikbare informatie toe te sturen.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 maart 2024;
  • de aanvullende stukken van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 4 en 5 april 2024;
  • de aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling, binnengekomen bij de rechtbank op 4 april 2024;
  • het verweerschrift van de vader, ontvangen op 10 april 2024;
  • het proces-verbaal van 10 april 2024;
  • het verzoekschrift tot geheimhouding, ontvangen op 25 april 2024;
  • de aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling, binnengekomen bij de rechtbank op 25, 26, 29 en 30 april 2024.
1.3.
Op 1 mei 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft met de moeder in een moeder-kindhuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 oktober 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 26 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De moeder en [minderjarige] verblijven in een moeder-kindhuis van Middin, waar vierentwintig-uursbegeleiding aanwezig is. Ondanks deze intensieve begeleiding wordt gezien dat het de moeder niet lukt om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder verzoekt ook regelmatig om zorgovernames. Door het moeder-kindhuis is aangegeven dat de moeder zich de afgelopen maanden nauwelijks heeft verbeterd in haar opvoedvaardigheden. De begeleide omgangsmomenten met de vader en [minderjarige] verlopen voorspoedig waarbij gezien wordt dat de vader aan de basale verzorging van [minderjarige] kan voldoen. De gecertificeerde instelling uit echter zorgen over de veiligheid van [minderjarige] ten aanzien van de vader en zijn thuissituatie. Hierom acht de gecertificeerde instelling plaatsing van [minderjarige] bij de vader op dit moment niet wenselijk. Ook uit de gecertificeerde instelling zorgen over de conflictueuze relatie van de vader en de moeder. Het onderlinge contact tussen de ouders is onstabiel en heeft grote invloed op hun emotionele beschikbaarheid. De moeder raakt regelmatig overstuur en geeft dan de zorg van [minderjarige] uit handen aan de begeleiding van het moeder-kindhuis. De gecertificeerde instelling acht het in het belang van [minderjarige] om haar in een pleeggezin te plaatsen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. Ter zitting heeft de advocaat het bij verweerschrift gedane primaire verzoek tot afwijzing van de machtigingingetrokken en het daarbij gedane subsidiaire verzoek tot (machtiging uithuis)plaatsing bij de vader gehandhaafd. De advocaat stelt dat de vader [minderjarige] veiligheid kan bieden, zoals blijkt uit de rapportages van de begeleide omgangsmomenten. De vader benadrukt dat de communicatie met de moeder almaar verslechtert. Ten tijde van de zitting van 1 mei 2024 hebben de vader en de moeder helemaal geen contact meer en de vader geeft aan ook geen contact meer te willen met de moeder. Daarnaast stelt de vader dat er geen problemen zijn om [minderjarige] bij hem te plaatsen en dat hij over een goed netwerk beschikt.
4.2.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzochte. De advocaat heeft naar voren gebracht dat de moeder inziet dat het niet in het belang van [minderjarige] is om een moeder te hebben die regelmatig overstuur is. De moeder raakt overstuur door de manier van communicatie met en door de vader. Hiervoor zal de moeder de komende periode weerbaarheidstraining volgen. De moeder ziet graag dat [minderjarige] opgroeit in een rustige en gezonde leefomgeving.

5.Het verzoekschrift tot geheimhouding

5.1.
Aan het verzoek tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing ligt mede ten grondslag het processtuk ingediend op 25 april 2024 ten aanzien waarvan de gecertificeerde instelling op grond van artikel 811, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dan wel artikel 22a, eerste lid dan wel 22a, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geheimhouding verzoekt. De gecertificeerde instelling stelt dat het delen van de inhoud van het processtuk met de belanghebbenden een schending oplevert van het recht op privacy van de vader. De gecertificeerde instelling meent dat de informatie noodzakelijk is voor de beoordeling van de veiligheid van [minderjarige] .
5.2.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek tot geheimhouding. Door de advocaat wordt gesteld dat de gecertificeerde instelling de geheimhoudingsplicht schendt, doordat in het verzoekschrift tot geheimhouding de inhoud van het processtuk met zoveel woorden wordt beschreven. Daarnaast stelt de advocaat dat er sprake is van een schending van de Wet open overheid. Door de advocaat wordt aan de kinderrechter verzocht het verzoekschrift tot geheimhouding als niet verzonden te beschouwen.
5.3.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot geheimhouding.
5.4.
De kinderrechter stelt voorop dat de informatie waar de rechter kennis van neemt in beginsel kenbaar moet zijn voor alle belanghebbenden in de procedure. De kinderrechter kan inzage en afschrift van processtukken in uitzonderlijke gevallen weigeren op grond van artikel 811, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor zover het verstrekken daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zoals volgt uit artikel 5.1, tweede lid, onder e van de Wet open overheid. De kinderrechter is van oordeel dat het weigeren van inzage in het betreffende processtuk noodzakelijk is om de persoonlijke levenssfeer van de vader te eerbiedigen. De kinderrechter verwerpt het verweer van de vader doordat een nadere onderbouwing daarvan ontbreekt.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van het processtuk. Met inachtneming van alle stukken komt de kinderrechter tot de navolgende beoordeling.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
6.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Gezien de zorgelijke situatie is het voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk dat zij in een pleeggezin wordt geplaatst. Ondanks de vierentwintig-uursbegeleiding van het moeder-kindhuis, lukt het de moeder onvoldoende om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemenen. De moeder vraagt met regelmaat aan de begeleiding om zorgovername van [minderjarige] . Daarnaast zijn de zorgen gelegen in de zeer wisselende conflictueuze relatie van de vader en de moeder. De manier van communiceren heeft negatieve invloed op de emotionele beschikbaarheid van beide ouders. Dit is zorgelijk nu [minderjarige] volledig afhankelijk is van een opvoeder en deze daarom op elk moment beschikbaar moet zijn. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de vader en de moeder leren communiceren in het belang van [minderjarige] . Door de moeder is ter zitting aangegeven dat zij hiervoor binnenkort zal starten met weerbaarheidstraining. Ondanks de positieve rapportages van de begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] ziet de kinderrechter bij de thuissituatie van de vader zodanige zorgen dat van plaatsing bij de vader geen sprake kan zijn. Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] zal de gecertificeerde instelling de komende periode moeten onderzoeken of terugplaatsing bij de moeder of plaatsing bij de vader of binnen het netwerk op termijn mogelijk kan zijn. Gelet op de ernst van de zorgen wijst de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing toe voor de verzochte duur.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 mei 2024 tot 26 oktober 2024;
7.2.
bepaalt dat de belanghebbenden inzage in het processtuk, ingediend op 25 april 2024, wordt onthouden;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024 door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier.
De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 16 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Ingevolge artikel 811, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen de beslissing van de kinderrechter om inzage of afschrift van bepaalde bescheiden te weigeren geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.