In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van eisers, een Somalische familie, tegen hun vreemdelingenbewaring. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 april 2024 de eisers in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers, die in Roemenië als statushouders geen opvang kregen en op straat leefden, hebben beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij zij ook een verzoek om schadevergoeding indienen. De staatssecretaris heeft de bewaring op 11 april 2024 opgeheven, maar de rechtbank heeft op 22 april 2024 de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet ontvankelijk waren in hun asielaanvragen en dat de staatssecretaris hen terecht in bewaring heeft gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig waren en heeft de beroepen ongegrond verklaard. De verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 mei 2024.