In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 26 februari 2024, worden de beroepen van twee Somalische eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun asielaanvragen beoordeeld. De eisers, die op 2 oktober 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indienen, worden geconfronteerd met een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hun aanvragen niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat zij internationale bescherming hebben gekregen van de Roemeense autoriteiten van 29 november 2022 tot 23 mei 2026. De rechtbank behandelt de beroepen op 31 januari 2024, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de asielaanvragen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Roemenië een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris er in beginsel van uit mag gaan dat Roemenië zijn verplichtingen nakomt op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eisers hebben niet voldoende bewijs geleverd dat de Roemeense autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen, en dat zij geen toegang hebben tot huisvesting of medische zorg.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvragen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar erkent een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, wat leidt tot een proceskostenvergoeding van € 1.750,- aan de eisers. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van statushouders om hun rechten in het land van bescherming te effectueren en de noodzaak voor hen om te klagen bij de bevoegde autoriteiten als zij ontevreden zijn over de geboden bescherming.