ECLI:NL:RBDHA:2024:7763
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker om proceskostenveroordeling. De verzoeker had een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist op deze aanvraag. Op 25 januari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Hij verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar verweerder weigerde dit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelt echter dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van de verzoeker pas begint te lopen bij de ondertekening van het M35-H-formulier op 3 september 2022, en niet bij de afgifte van de loopbrief.
De rechtbank concludeert dat de beslistermijn is verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2022/22, waardoor verweerder uiterlijk op 3 december 2023 had moeten beslissen. Aangezien de ingebrekestelling van de verzoeker op 14 november 2023 prematuur was, is er geen sprake van een ontvankelijk beroep. Daarom is het verzoek tot proceskostenveroordeling kennelijk ongegrond en wordt het afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.