ECLI:NL:RBDHA:2024:7763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL23.37825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker om proceskostenveroordeling. De verzoeker had een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist op deze aanvraag. Op 25 januari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. Hij verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar verweerder weigerde dit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelt echter dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van de verzoeker pas begint te lopen bij de ondertekening van het M35-H-formulier op 3 september 2022, en niet bij de afgifte van de loopbrief.

De rechtbank concludeert dat de beslistermijn is verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2022/22, waardoor verweerder uiterlijk op 3 december 2023 had moeten beslissen. Aangezien de ingebrekestelling van de verzoeker op 14 november 2023 prematuur was, is er geen sprake van een ontvankelijk beroep. Daarom is het verzoek tot proceskostenveroordeling kennelijk ongegrond en wordt het afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37825
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van verzoeker, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van verzoeker.
Op 25 januari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Eiser stelt dat de beslistermijn voor zijn asielaanvraag is aangevangen op
12 augustus 2022, omdat hij op die datum een zogenoemde loopbrief heeft ontvangen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn voor asielaanvragen zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aanvangt met het ondertekenen van het daartoe bestemde M35-H-formulier en niet met de afgifte van de loopbrief. De
rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 februari 20241.
5. Verzoeker heeft het M35-H-formulier op 3 september 2022 ondertekend. Verweerder had dus in beginsel uiterlijk op 3 december 2023 op de aanvraag moeten beslissen.
6. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.2 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van verzoeker valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit betekent dat de beslistermijn in zijn zaak met negen maanden is verlengd en verweerder uiterlijk op 3 december 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. De ingebrekestelling van 14 november 2023 was dan ook prematuur, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
7. Nu geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan het beroep van verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
2 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
t