In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 augustus 2022 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft de Staatssecretaris op 16 januari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft de Staatssecretaris een termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, rekening houdend met het feit dat eiser op 4 december 2023 is gehoord. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.