200804815/1
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/20078 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 18 juni 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 4 juni 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 juni 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Anders dan de vreemdeling betoogt in zijn verweerschrift blijkt uit het hoger-beroepschrift en de daarbij overgelegde machtiging genoegzaam dat hoger beroep wordt ingesteld namens de staatssecretaris.
2.2. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een gehoor op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ten onrechte achterwege is gebleven. Hiertoe betoogt hij dat voor de opvatting dat de desbetreffende vreemdeling tijdens de in dat artikellid bedoelde ophouding altijd moet worden gehoord, in de tekst van de bepaling noch in de wetsgeschiedenis daarvan steun is te vinden.
2.2.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, mag, indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor.
2.2.2. Uit de bewoordingen van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 valt niet op te maken dat de staatssecretaris gehouden is een vreemdeling die op de voet van deze bepaling is opgehouden, tijdens die ophouding te horen. De enkele omstandigheid dat de desbetreffende vreemdeling ingevolge die bepaling wordt overgebracht naar een plaats voor verhoor, is daartoe onvoldoende. Ook uit de wetsgeschiedenis valt niet af te leiden dat meergenoemde bepaling aldus moet worden verstaan dat tijdens de ophouding een gehoor moet plaatsvinden. Anders dan bij de inbewaringstelling krachtens artikel 59 van de Vw 2000 is in het Vreemdelingenbesluit 2000 dan ook niet voorzien in een verplichting de desbetreffende vreemdeling in het kader van diens ophouding te horen.
2.2.3. De in artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 geregelde ophouding strekt ertoe nader onderzoek te doen naar de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van de desbetreffende vreemdeling. De staatssecretaris heeft tijdens de ophouding van de vreemdeling zodanig onderzoek ook daadwerkelijk verricht door onderzoek aan de kleding van de vreemdeling, controle door de Koninklijke Marechaussee van de personalia van de vreemdeling in de desbetreffende systemen en het nemen van vingerafdrukken van de vreemdeling. Dat de vreemdeling tijdens zijn ophouding niet tevens (nader) is gehoord, betekent niet dat sprake is van een onrechtmatige ophouding. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval het horen van de vreemdeling tijdens de ophouding van een zodanige betekenis was voor het in die periode te verrichten onderzoek dat dit redelijkerwijs niet achterwege had kunnen blijven, is niet gebleken. De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vooroverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 juni 2008 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 18 juni 2008 in zaak nr. 08/20078;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008
279
Verzonden: 15 augustus 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak