In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 5 september 2022 ingediend, en de wet vereist dat er binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing wordt genomen. De Staatssecretaris heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na de ingebrekestelling van eiser op 22 januari 2024 kon worden verwacht. Eiser heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld, wat de rechtbank aanleiding gaf om het beroep kennelijk gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met het feit dat eiser al een gehoor heeft gehad. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 22 april 2024, en heeft de beslissing genomen dat het beroep gegrond is, het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd, en dat verweerder binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag.