In deze zaak heeft eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 9 oktober 2022 is ingediend en dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist. Verweerder heeft deze termijn met negen maanden verlengd, maar eiser heeft verweerder op 16 januari 2024 in gebreke gesteld, waarna hij meer dan twee weken later beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat eiser niet tijdig is gehoord en de wettelijke termijnen zijn overschreden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat, hoewel de bestuursrechter normaal gesproken een termijn van twee weken geeft voor het nemen van een besluit, in dit geval een langere termijn van zestien weken is opgelegd. Dit is in lijn met het 8+8-wekenmodel, waarbij verweerder binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 22 april 2024.