ECLI:NL:RBDHA:2024:771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL23.5375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke heroverweging van asielaanvraag van eiser met Afghaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om bestuurlijke heroverweging van een asielaanvraag van eiser, die de Afghaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de eerste op 18 december 2017 werd afgewezen. Deze afwijzing is door de hoogste bestuursrechter bevestigd. Eiser heeft op 12 december 2018 een tweede aanvraag ingediend, die eveneens niet-ontvankelijk werd verklaard. Op 27 augustus 2021 diende eiser een derde aanvraag in, samen met een verzoek om heroverweging van de eerdere afwijzing. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 10 januari 2023 de aanvraag ingewilligd, maar het verzoek om heroverweging afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 december 2023 behandeld. Eiser stelt dat hij als gezinslid van iemand die geassocieerd werd met de voormalige Afghaanse autoriteiten in aanmerking moet komen voor vluchtelingenstatus. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden het verzoek om heroverweging heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voor 27 augustus 2021 in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank wijst erop dat de beleidswijziging van 21 juli 2022 niet van toepassing is op de eerdere aanvragen van eiser, omdat er destijds onvoldoende informatie was over de risico's voor gezinsleden van personen die geassocieerd werden met internationale strijdkrachten.

De rechtbank concludeert dat het verzoek om bestuurlijke heroverweging ongegrond is en dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning correct is vastgesteld. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. Eiser heeft op 13 december 2016 voor het eerst een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 december 2017 is deze aanvraag afgewezen. Met de uitspraak van 16 april 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de hoogste bestuursrechter) staat deze beschikking in rechte vast.
1.1.
Op 12 december 2018 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Ook is er een verzoek om bestuurlijke heroverweging ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 9 augustus 2019 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om heroverweging is afgewezen. Met de uitspraak van 19 februari 2020 van de hoogste bestuursrechter staat deze beschikking in rechte vast.
1.2.
Op 27 augustus 2021 heeft eiser zijn derde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Ook heeft eiser verzocht om een bestuurlijke heroverweging van het eerste afwijzende asielbesluit van 18 december 2017.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag per 27 augustus 2021 ingewilligd en het verzoek om bestuurlijke heroverweging afgewezen.
1.4.
Op 21 februari 2023 heeft eiser beroep ingesteld.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1994. Zijn broer [naam 1] was betrokken bij de Amerikaanse Special Forces en is geëvacueerd naar de Verenigde Staten. Eisers andere broer is naar Duitsland gevlucht en heeft daar een asielvergunning. Ook heeft hij een broer in Turkije. [1] Eiser stelt dat hij als gezinslid van iemand die geassocieerd werd met de voormalige Afghaanse autoriteiten in aanmerking moet komen voor een vluchtelingenstatus. In het huidige beleid is voor Afghanistan deze groep als risicogroep opgenomen. [2] Deze beleidswijziging is op 21 juli 2022 in de Staatscourant gepubliceerd.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser ingewilligd en het verzoek om herziening van de eerdere besluiten afgewezen. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Wat vindt eiser?
4. Eiser voert aan dat hij ook al voor publicatie van de WBV 2022/19 problemen heeft gehad met de Taliban omdat zijn broer voor de Amerikaanse Special Forces werkte. Al sinds 2016 zijn de problemen ontstaan omdat het Amerikaanse leger zich toen al terugtrok uit Nangarhar. Zijn broer [naam 2] is gewond geraakt bij een aanslag en er is ook een aanslag gepleegd op eisers moeder en grootouders. Omdat de Taliban in Nangarhar eerder de macht heeft overgenomen dan in de rest van het land, maakt daarom niet dat er voor eiser sprake is van een gewijzigde situatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om bestuurlijke heroverweging
5. Een verzoek om bestuurlijke heroverweging kan leiden tot een eerdere ingangsdatum wanneer het eerste besluit evident onjuist was of indien sprake is van later bekend geworden informatie waaruit volgt dat al eerder werd voldaan aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning. [3]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden het verzoek om bestuurlijke heroverweging afgewezen. Daartoe heeft verweerder terecht overwogen dat eiser valt onder een van de in de WBV 2022/19 beschreven risicogroepen. Op basis van de machtsovername van de Taliban in augustus 2021 is het beleid aangepast en is afdoende informatie voorhanden dat nu ook familieleden van personen die geassocieerd worden met internationale strijdkrachten risico lopen op vervolging. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij al voor 27 augustus 2021 in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel. Daartoe heeft verweerder terecht overwogen dat ten tijde van de eerste en de tweede aanvraag onvoldoende informatie was waaruit bleek dat ook gezinsleden van personen die geassocieerd werden met de internationale strijdkrachten gegronde vrees voor vervolging hadden. Anders dan eiser thans stelt, heeft eiser destijds (en ook thans) niet onderbouwd dat dit wel het geval was. Immers heeft eiser bij de eerste aanvraag verklaard dat hij geen problemen te hebben gehad door de werkzaamheden van zijn broer. Dat zijn moeder in 2020 wel problemen zou hebben gehad kan niet afdoen aan de in 2016 en 2019 afwijzende besluiten. Verder heeft de rechtbank in de eerste procedure bij uitspraak van 21 februari 2018 geoordeeld dat er geen causaal verband is tussen de mishandeling van [naam 2] en de werkzaamheden van [naam 1], hetgeen is bevestigd door de hoogste bestuursrechter.
5.2.
Ten aanzien van het beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie van 9 november 2023 [4] overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat uitspraken geen nieuwe feiten zijn die zouden nopen tot een bestuurlijke heroverweging. [5] Dat het Hof van Justitie in de aangehaalde uitspraak heeft overwogen dat individuele omstandigheden bij het beoordelen of er sprake is van een zogenoemde 15c situatie [6] moeten worden is daarom geen nieuw feit op grond waarvan verweerder over had moeten gaan tot een bestuurlijke heroverweging. Bovendien heeft eiser geen omstandigheden aannemelijk gemaakt waardoor hij toentertijd in Afghanistan een verhoogd risico liep op ernstige schade.
Conclusie
6. Verweerder heeft de ingangsdatum juist vastgesteld en terecht het verzoek om bestuurlijke heroverweging afgewezen als ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Brief 19 augustus 2022.
2.WBV 2022/19.
3.ECLI:NL:RVS:2021:1432, rechtsoverweging 4.2.
4.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3997.
6.Zie artikel 15c van Richtlijn 2011/95/EU