In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 april 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend op 16 oktober 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder was overschreden, en dat eiser op 28 februari 2024 in gebreke was gesteld. De rechtbank heeft besloten dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet van toepassing is op asielaanvragen voor bepaalde tijd, en dat verweerder dus wel degelijk een bestuurlijke dwangsom kan verbeuren bij het niet tijdig beslissen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier. De zaak betreft belangrijke juridische principes met betrekking tot bestuursrecht en vreemdelingenrecht, en de gevolgen van het niet tijdig beslissen door bestuursorganen.