In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 19 september 2022 ingediend, en de wettelijke termijn voor een beslissing was zes maanden. Deze termijn is door verweerder verlengd met negen maanden onder toepassing van de WBV 2022/22. Eiser heeft verweerder op 1 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaart.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 29 april 2024. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank benadrukt dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn, ondanks de Tijdelijke wet die eerder het opleggen van een dwangsom in asielzaken uitsloot.