In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 9 oktober 2022 ingediend, en volgens de wet moet er binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing worden genomen. De termijn is echter verlengd met negen maanden op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft verweerder op 10 februari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 13 mei 2024. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor de dwangsom en de proceskostenvergoeding vastgesteld.