In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 20 oktober 2022 ingediend, en de wettelijke termijn voor een beslissing was zes maanden. Deze termijn was echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft verweerder op 24 januari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaart.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft verweerder een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet van toepassing is op asielaanvragen voor bepaalde tijd, waardoor verweerder wel degelijk een bestuurlijke dwangsom kan verbeuren bij te late beslissingen.
Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 16 april 2024, waarbij de beslissing is genomen door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier D.D. Bijlhout.