ECLI:NL:RBDHA:2024:7681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL22.17816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige op basis van Turks associatierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 17 maart 2022 afgewezen, en na bezwaar bleef deze afwijzing in stand. De rechtbank behandelt het beroep op 3 april 2024, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig is, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschijnen.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet. Het ondernemingsplan dat eiser heeft ingediend, wordt door de staatssecretaris als onvoldoende beoordeeld, omdat het niet aantoont dat met de inwilliging van de aanvraag een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Eiser betoogt dat het ondernemingsplan direct aan de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) had moeten worden doorgestuurd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het ondernemingsplan summier en onvolledig is.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de standstillbepaling van het Associatieverdrag tussen de EEG en Turkije. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat er in het verleden beleid was dat alle aanvragen zonder onderbouwd ondernemingsplan aan de minister van EZK werden gezonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskosten vergoed en het door hem betaalde griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ op grond van het verdrag tussen de Europese Unie en Turkije.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 17 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 september 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Met de brief van 21 maart 2024 heeft de staatssecretaris de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL22.17559 en NL22.17561, op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris mocht de aanvraag van eiser afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ook niet van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld. Daarvoor zou vereist zijn dat eiser voor het overige aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet, maar ook dat is volgens de staatssecretaris niet het geval. Het door eiser overgelegde ondernemingsplan is voor de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) namelijk onvoldoende om te beoordelen of met de inwilliging van de aanvraag van eiser een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Had de staatssecretaris het ondernemingsplan direct moeten doorsturen aan de minister van EZK?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het ondernemingsplan direct had moeten doorsturen aan de minister van EZK en niet had mogen ingaan op de inhoud van het ondernemingsplan. Volgens oud beleid werden alle ingediende stukken bij een aanvraag altijd direct doorgestuurd aan de minister van EZK om te beoordelen of met de inwilliging van de aanvraag een wezenlijk Nederlands belang was gediend. [1] Het niet doorsturen van het ondernemingsplan vormt daardoor een nieuwe ‘beperking’ in de zin van artikel 41 van het Aanvullend Protocol bij het Associatieverdrag tussen de EEG en Turkije (de zogenoemde standstillbepaling), die volgens vaste rechtspraak niet is toegestaan. [2] Verder blijkt uit verschillende adviesrapporten dat de minister van EZK ook op basis van (zeer) beperkte ondernemingsplannen tot een advies kan komen. Een ondernemingsplan moet daarom – ook als dat naar het oordeel van de staatssecretaris incompleet of onvolledig is – direct en zonder inhoudelijke beoordeling worden doorgestuurd aan de minister van EZK.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit eerdere rechtspraak van deze rechtbank en zittingsplaats blijkt dat de eis om een volledig onderbouwd ondernemingsplan te overleggen niet in strijd is met de standstillbepaling. [3] Eiser heeft daarnaast onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het verleden beleid heeft gegolden op grond waarvan alle aanvragen, ongeacht of zij waren voorzien van een onderbouwd ondernemingsplan, aan de minister van EZK werden gezonden. Deze zittingsplaats van de rechtbank heeft namelijk al eerder geoordeeld dat dit niet valt af te leiden uit de overgelegde brief van het directoraat-generaal Ondernemen en Innovatie [4] en eiser heeft zijn stelling ook niet op een andere manier onderbouwd. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de minister van EZK (ook) op basis van (zeer) beperkte ondernemingsplannen tot een positief advies kan komen. De staatssecretaris had het ondernemingsplan dan ook niet zonder meer aan de minister van EZK moeten doorsturen.
Mocht de staatssecretaris het overgelegde ondernemingsplan onvoldoende achten?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat het overgelegde ondernemingsplan summier en onvolledig is, omdat hij een ondernemingsplan heeft overgelegd dat is opgesteld door een deskundige ([naam deskundige]) en alle vereiste stukken en informatie bevat waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Bovendien heeft de [naam deskundige] in bezwaar een toelichting gegeven op het ondernemingsplan en daarin gedetailleerd aangegeven waar de volgens de staatssecretaris ontbrekende informatie kan worden teruggevonden. Nog afgezien van het feit dat de staatssecretaris niet deskundig kan worden geacht om de conclusies van deze deskundige in twijfel te trekken en buiten zijn bevoegdheid is getreden door het ondernemingsplan inhoudelijk te beoordelen, verlangt de staatssecretaris ten onrechte van eiser dat hij financiële stukken en aangiften omzetbelasting overlegt, omdat zijn onderneming pas in januari 2022 is gestart en deze stukken (dus) nog niet aanwezig zijn. Daarom hoeft eiser deze stukken niet te overleggen. [5] Daar komt nog bij dat eiser later in de procedure financiële stukken heeft overgelegd waar de staatssecretaris geen acht op heeft geslagen. Verder mag van eiser niet worden verlangd dat hij intentieverklaringen en overeenkomsten van opdracht overlegt, omdat hij geen freelancer is en dus niet over deze stukken beschikt. Tot slot stelt eiser dat hij zijn opleiding en werkervaring voldoende heeft onderbouwd met het overgelegde middelbareschooldiploma en de twee overgelegde verklaringen van Turkse bedrijven waarmee hij heeft samengewerkt. Dat de diploma’s niet als origineel zijn overgelegd en daardoor niet kunnen worden gewaardeerd, kan niet aan eiser worden tegengeworpen, omdat deze eis lange tijd voor Turkse onderdanen niet heeft gegolden en (her)invoering van deze eis in strijd is met de standstillbepaling.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris werpt aan eiser terecht tegen dat het overgelegde ondernemingsplan onvolledig is, omdat het summier is en in algemene bewoordingen opgesteld. De enkele omstandigheid dat het ondernemingsplan is opgesteld door een deskundige, betekent niet dat dit ondernemingsplan ook volledig en voldoende onderbouwd is. Dit hangt immers af van de inhoud en de wijze waarop het ondernemingsplan is onderbouwd. De rechtbank ziet niet in waarom de staatssecretaris zijn bevoegdheid overschrijdt door te beoordelen of een overgelegd ondernemingsplan volledig is en voldoende is onderbouwd, voordat hij het aan de minister van EZK doorzendt. Het is de rechtbank daarnaast niet gebleken dat de staatssecretaris in het bestreden besluit verder is gegaan dan een beoordeling van de volledigheid en mate van onderbouwing van het ondernemingsplan. Verder constateert de staatssecretaris terecht dat het ondernemingsplan van onvoldoende financiële stukken is voorzien. Hoewel in het ondernemingsplan een paragraaf is gewijd aan de financiën van de op te zetten onderneming, stelt de staatssecretaris terecht dat de onderliggende (onderbouwende) stukken ontbreken, zodat onvoldoende inzichtelijk is hoe deze financiële paragraaf in het ondernemingsplan tot stand is gekomen. Daarnaast mocht de staatssecretaris ook aan eiser tegenwerpen dat hij geen intentieverklaringen en/of overeenkomst(en) van opdracht heeft overgelegd. De staatssecretaris stelt zich immers terecht op het standpunt dat intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers en eventuele al verkregen opdrachten – ook bij zelfstandigen – onderdeel vormen van de onderbouwing van de marktanalyse van een ondernemingsplan. [6] Tot slot werpt de staatssecretaris terecht aan eiser tegen dat hij zijn opleiding en werkervaring onvoldoende heeft onderbouwd. Eiser heeft slechts in het algemeen gesteld dat deze tegenwerping onjuist is, maar heeft dit niet verder toegelicht of onderbouwd. Bovendien stelt de staatssecretaris terecht dat het overgelegde diploma niet is voorzien van een waardering door het Nuffic of de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), terwijl dit voor buitenlandse diploma’s wel verplicht is. [7] Uit vaste rechtspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt verder dat deze verplichting niet in strijd is met de standstillbepaling, [8] waardoor de staatssecretaris van eiser mag verwachten dat hij zijn diploma’s laat waarderen bij het Nuffic of de SBB.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser daarom niet te vergoeden. De staatssecretaris hoeft ook het door eiser betaalde griffierecht niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser wijst ter onderbouwing op de overgelegde brief “Toetsing door AgNL van Turkse zelfstandigen” van de directeur Ondernemerschap van het directoraat-generaal Ondernemen en Innovatie van 4 november 2011.
2.Eiser wijst op HvJEG 20 september 2007, C-16/05, ECLI:EU:C:2007:530 (
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 8 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17215, r.o. 4.1, in hoger beroep bevestigd met ABRvS 5 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:428.
4.Zie voetnoot 3 en Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10524, in hoger beroep bevestigd met ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3732, r.o. 1.1.
5.Eiser wijst ter onderbouwing op bijlage 8aa bij het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000).
6.Dat volgt uit bijlage 8aa bij het VV 2000.
7.Deze verplichting vloeit voort uit bijlage 8aa bij het VV 2000.
8.Zie voetnoot 3.