ECLI:NL:RBDHA:2024:7672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL 23.23337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet inzake asielaanvraag en proceskostenveroordeling

Op 10 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen de eerdere uitspraak van 6 december 2023, waarin het beroep van de opposant gegrond werd verklaard. De opposant had verzet aangetekend omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak en dat er geen zitting nodig was. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak niet juist was, omdat de wegingsfactor voor de proceskosten ten onrechte als 'zeer licht' was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wegingsfactor in vreemdelingenzaken niet lager dan 0,5 mag zijn, en dat de rechtbank in de eerdere uitspraak had nagelaten om de wegingsfactor 'licht' toe te passen. Hierdoor is het verzet gegrond verklaard en is de eerdere uitspraak gedeeltelijk vervallen. De rechtbank heeft de verweerder ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de opposant, zowel in beroep als in verzet, elk ter hoogte van € 437,50. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet en het beroep gegrond zijn, en dat de uitspraak van 6 december 2023 voor zover deze artikel 8:75 van de Awb onjuist toepaste, vervalt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan niet worden aangevochten voor zover deze op het verzet betrekking heeft.

Uitspraak

uitspraak op verzet

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.23337
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet tussen

[opposant] , opposant V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een asielaanvraag.
In de uitspraak van 6 december 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak, een eerste gehoor af te nemen en om binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzet
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat uit.
2. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak op 6 december 2023 gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank op 6 december 2023 terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. Oordelend in verzet, kijkt de rechtbank (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank tot het oordeel komt dat de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2023 niet juist was.
4. Volgens opposant is de uitspraak van 6 december 2023 niet juist, omdat de rechtbank
1. Op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
bij het bepalen van de proceskostenveroordeling, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20232, ten onrechte de wegingsfactor ‘zeer licht’ heeft toegepast. Daarnaast is volgens opposant de uitspraak van 6 december 2023 onjuist omdat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat opposant niet is gehoord waardoor ten onrechte bij het 8+8 wekenmodel3 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is aangesloten (hierna ABRvS).
5. De verzetsrechter volgt opposant niet in het standpunt dat de rechtbank, nu opposant ten tijde van de datum van de uitspraak van 6 december 2023 al was gehoord, ten onrechte bij het 8+8 wekenmodel van de ABRvS is aangesloten.
6. Hoewel de rechtbank eerst in de periode tussen ondertekening en de datum van de uitspraak is geïnformeerd over het nader gehoor van opposant, is de verzetsrechter van oordeel dat in de gegeven omstandigheden en gelet op de formulering van rechtsoverweging 7 en het dictum, derde streepje, van de uitspraak van 6 december 2023, voldoende duidelijk blijkt dat, nu opposant kennelijk reeds was gehoord op de datum van de uitspraak, verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moest maken. Uit het dictum van de uitspraak van 6 december 2023 volgt ook dat de acht weken voor het afnemen van een gehoor en de acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag, gelegen zijn ná de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank. Dit is ook in lijn met het 8+8 weken model zoals vastgesteld in de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 20204, waarin in rechtsoverweging 8 is bepaald dat de termijnen gaan lopen vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank. Een beslistermijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak is tevens in lijn met de beslistermijn die deze zittingsplaats oplegt in zaken waarin beroep wordt ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag en de vreemdeling al nader is gehoord.
7. Ten aanzien van het door opposant ingenomen standpunt over de proceskostenveroordeling is de verzetsrechter het met opposant eens dat de rechtbank in beroep bij het bepalen van de proceskostenveroordeling ten onrechte de wegingsfactor ‘zeer licht’ heeft toegepast. Opposant heeft in dit verband terecht gewezen op de uitspraak van de ABRvS van 27 maart 20245, waarin onder meer is overwogen dat indien een beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, de ABRvS in vreemdelingenzaken geen aanleiding ziet een nog lagere wegingsfactor te hanteren dan 0,5. Dit betekent dat de rechtbank in de bestreden uitspraak ten onrechte heeft nagelaten om de wegingsfactor ‘licht’ te passen. Het verzet is op dit punt gegrond. In het licht van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 1996 (ECLI:NL:CRVB:1996:ZB5994) is het naar het oordeel van de verzetsrechter niet aangewezen om daarom de hele uitspraak van 6 december 2023 te laten vervallen. De rechtbank zal deze uitspraak dan ook alleen laten vervallen voor zover daarbij artikel 8:75 van de Awb onjuist is toegepast. Ter zake hervat de rechtbank het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak van 6 december 2023 werd gedaan.
Ten aanzien van het beroep
8. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
9. Nu – zoals hiervoor reeds is omschreven – de wegingsfactor bij het bepalen van de proceskosten door de ABRvS is vastgesteld op 0,5 en er verder geen discussie meer bestaat over het beroep, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door opposant gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
Conclusie en gevolgen
10. Het verzet en het beroep zijn gegrond.
11. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder ook in de door opposant gemaakte proceskosten in verzet. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzetschrift in te dienen. Toegekend wordt € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart de uitspraak van 6 december 2023 vervallen voor zover daarbij artikel 8:75 van de Awb onjuist is toegepast;
  • laat de uitspraak van 6 december 2023 voor het overige in stand;
  • veroordeelt verweerder, voor zover dit nog niet door verweerder is voldaan, tot betaling van de door opposant gemaakte proceskosten in beroep, tot een bedrag van € 437,50;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door opposant gemaakte proceskosten in verzet, tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 mei 2024
Mr. A. Skerka N. Khalloufi
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend, voor zover daarbij is beslist op het verzet.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, dan kunt u hoger beroep instellen bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit doen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.