ECLI:NL:RBDHA:2024:7634
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot proceskostenveroordeling in asielzaak na inwilligend besluit
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 mei 2024, staat het beroep van de verzoeker centraal, die zich richtte tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 20 januari 2023 een asielaanvraag ingediend, waarop de verweerder, de Staatssecretaris, niet tijdig had beslist. Op 4 april 2024 werd alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De verweerder weigerde echter deze kosten te vergoeden.
De rechtbank oordeelt op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting over het verzoek tot proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt vast dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien het beroep is ingetrokken omdat de verweerder tegemoet is gekomen aan de verzoeker, kan de rechtbank op verzoek van de indiener de verweerder veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van de verzoeker onder de WBV 2023/3 valt, waardoor de beslistermijn met negen maanden is verlengd. Dit betekent dat de ingebrekestelling van de verzoeker prematuur was, wat leidt tot een niet-ontvankelijk beroep.
Daarom wijst de rechtbank het verzoek tot proceskostenveroordeling af, omdat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep en dus ook geen grond voor vergoeding van de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden.