ECLI:NL:RBDHA:2024:7607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 2 mei 2024 behandeld, waarbij beide gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende zorgvuldig had gehandeld bij het nemen van het bestreden besluit. Eiser had aangevoerd dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en dat er twijfels bestonden over de veiligheid van Dublinclaimanten in Kroatië, verwijzend naar het 'Black book of pushbacks'. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris in reactie op de zienswijze van eiser voldoende had ingegaan op zijn verklaringen en dat er geen concrete redenen waren om aan te nemen dat de Dublinclaimanten in Kroatië risico liepen op pushbacks.

De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hadden met pushbacks. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er redenen waren om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en kreeg hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn de beiden gemachtigden van eiser en verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 31 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 3 december 2022 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 30 november 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 14 december 2023 hebben de autoriteiten van Kroatië dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid door een algemeen en niet inhoudelijk voornemen aan eiser kenbaar te maken. Daardoor wordt eiser feitelijk een kans ontnomen om in de bestuurlijke fase een eigen standpunt kenbaar te maken. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De autoriteiten van Kroatië hebben zich op grote schaal schuldig gemaakt aan pushbacks. Uit pagina 243 van het Black book of pushbacks van Border Violence Monitoring Network (december 2022) volgt dat eind 2022 ook Dublinterugkeerders slachtoffer zijn geworden van pushbacks. Gelet op de bewijslastverdeling zoals deze volgt uit het arrest X van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [3] had verweerder medewerking moeten verlenen aan het vaststellen van de feiten en zo nodig aanvullende garanties moeten vragen bij de Kroatische autoriteiten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder is in reactie op de zienswijze van eiser alsnog ingegaan op eisers verklaringen over zijn eigen ervaringen in Kroatië. Eiser heeft in beroep niet geconcretiseerd waarom het bestreden besluit in het licht van deze verklaringen geen stand zou kunnen houden.
5. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [4] geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit tot op heden bevestigd. [5] In de uitspraak van 13 september 2023 is geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. De Afdeling heeft daarbij ook de informatie van de organisatie Border Violence Monitoring Network betrokken en overwogen dat daaruit niet blijkt dat de daarin opgenomen getuigenissen over pushbacks afkomstig zijn van Dublinclaimanten. De rechtbank is van oordeel dat ook uit de informatie op pagina 243 van het Black book of pushbacks niet volgt dat Dublinclaimanten het slachtoffer zijn geworden van pushbacks. Hierin is namelijk slechts te lezen dat inmiddels is waargenomen dat vreemdelingen die eerder niet als asielzoeker waren geregistreerd en een uitzettingsbevel hadden ontvangen van de Kroatische autoriteiten als Dublinclaimanten zijn teruggekeerd naar Kroatië. Hoe het hen daarna is vergaan blijkt verder niet.
6. Eiser heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten in Kroatië een risico lopen op een pushback of dat er anderszins reden is om in dit geval niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij in Kroatië asiel heeft kunnen aanvragen en dat hij door de Kroatische autoriteiten is gehoord over zijn asielmotieven. Verweerder wijst er terecht op dat de autoriteiten van Kroatië de terugname van eiser hebben geaccepteerd.
7. Gelet op het voorgaande leidt ook de verwijzing naar het arrest X van het Hof van Justitie niet tot een geslaagd beroep. Verweerder hoefde in dit geval geen nader onderzoek te verrichten of aanvullende garanties te vragen.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.ECLI:EU:C:2024:195.
5.Zie bijvoorbeeld uitspraken van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:288 en 30 april 2024, ECLI:NLRVS:2024:1786.