In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Syrische vrouw, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan de Franse autoriteiten op basis van de Dublinverordening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze procedure. Verzoekster had op 3 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, die ook betrekking had op haar twee minderjarige kinderen. De staatssecretaris had op 8 januari 2024 besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit werd door de rechtbank Roermond en later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.
Verzoekster voerde aan dat de overdrachtstermijn op 11 mei 2024 verstrijkt, waardoor de geplande overdracht op 13 mei 2024 niet toegestaan zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overdrachtstermijn inderdaad eindigt op 12 mei 2024, omdat de aanvaarding van het overnameverzoek door de Franse autoriteiten op 12 november 2023 had plaatsgevonden. Hierdoor was de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag op Nederland overgegaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden om verzoekster op 13 mei 2024 over te dragen aan Frankrijk, totdat op het bezwaar is beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875.