ECLI:NL:RBDHA:2024:7586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot overdracht aan Franse autoriteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Syrische vrouw, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan de Franse autoriteiten op basis van de Dublinverordening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze procedure. Verzoekster had op 3 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, die ook betrekking had op haar twee minderjarige kinderen. De staatssecretaris had op 8 januari 2024 besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit werd door de rechtbank Roermond en later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.

Verzoekster voerde aan dat de overdrachtstermijn op 11 mei 2024 verstrijkt, waardoor de geplande overdracht op 13 mei 2024 niet toegestaan zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overdrachtstermijn inderdaad eindigt op 12 mei 2024, omdat de aanvaarding van het overnameverzoek door de Franse autoriteiten op 12 november 2023 had plaatsgevonden. Hierdoor was de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag op Nederland overgegaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden om verzoekster op 13 mei 2024 over te dragen aan Frankrijk, totdat op het bezwaar is beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20190

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is om haar op grond van de Dublinverordening [1] over te dragen aan de Franse autoriteiten op maandag 13 mei 2024 om 9:25 uur.
Verzoekster heeft daartegen op 10 mei 2024 bij verweerder bezwaar gemaakt. Zij heeft verder op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om haar overdracht te voorkomen, totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van verweerder op 10 mei 2024 ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [2]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw [3] wordt een
handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de
toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De
voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken.
Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open.
2. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan
de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op
grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Zij heeft op 3 augustus 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend, welke ook betrekking heeft op haar twee minderjarige kinderen [naam 2] en [naam 3] ). Verweerder heeft bij besluit van 8 januari 2024 verzoeksters asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is. Bij uitspraak van 12 april 2024 [4] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling [5] heeft bij uitspraak van 25 april 2024 [6] het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard, zodat het besluit van 8 januari 2024 in rechte vast staat.
4. Verzoekster voert aan dat de Franse autoriteiten de claim op 12 november 2023 hebben geaccepteerd. Dit blijkt onder meer uit voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, en de maatregel van bewaring van 7 mei 2024. Dit betekent volgens verzoekster dat de uiterlijke overdrachtstermijn op 11 mei 2024 verstrijkt, zodat de geplande overdracht op 13 mei 2024 buiten de termijn valt en het verweerder dan ook niet is toegestaan om haar op die datum in het kader van de Dublinverordening over te dragen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de e-mailwisseling tussen Frankrijk en Nederland duidelijk blijkt dat het claimakkoord van 13 november 2023 is, omdat Nederland toen via e-mail op de hoogte is gesteld van de aanvaarding. Vanaf dat moment is volgens verweerder de overdrachtstermijn gaan lopen. De e-mail is namelijk een automatisch – door het systeem (DubliNet) gegenereerd – bericht van ontvangst/ verzending en is daarmee gelet op artikel 15 van de Uitvoeringsverordening [7] leidend. De datum waarop Frankrijk het document in zijn eigen systemen heeft ondertekend, is volgens verweerder niet de datum van acceptatie. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat de uiterste overdrachtstermijn verstrijkt op 13 mei 2024, zodat het verweerder is toegestaan verzoekster op 13 mei over te dragen.
6. Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de overdrachtstermijn van zes maanden gaat lopen vanaf aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek.
7. Uit artikel 15, eerste en derde lid, van de Uitvoeringsverordening volgt dat verzoeken, antwoorden en correspondentie tussen de lidstaten wordt verzonden via DubliNet en dat het door dit systeem verstrekte bericht van ontvangst geldt als bewijs van verzending en van datum en uur van ontvangst van het verzoek of van het antwoord.
8. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan het e-mailbericht van de Franse autoriteiten van 13 november 2023 niet worden aangemerkt als een door het systeem verstrekt bericht van ontvangst als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Uitvoeringsverordening. Anders dan verweerder stelt, is niet gebleken dat de datum van dit e-mailbericht door het systeem is gegenereerd, zodat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat dit door een persoon opgesteld e-mailbericht is. De voorzieningenrechter stelt vast dat zich op het claimakkoord een ‘signature numérique de frdub’ bevindt dat gedateerd is op 12 november 2023. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dient deze datum te worden aangemerkt als een door het systeem gegenereerde digitale mededeling van aanvaarding van het overnameverzoek als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Uitvoeringsverordening. Deze datum is verder ook als uitgangspunt genomen in de Dublinprocedure van verzoekster.
9. Gelet op het voorgaande eindigt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter de overdrachtstermijn op 12 mei 2024. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat in het geval van verzoekster zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de overdrachtstermijn is opgeschort of is verlengd. Dit betekent dat op de dag van de geplande overdracht op 13 mei 2024 de verplichting voor Frankrijk om verzoekster op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is komen te vervallen, zodat de verantwoordelijkheid is overgegaan op Nederland. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bezwaar tegen de voorgenomen feitelijke overdracht van 10 mei 2024 een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verweerder wordt verboden om uitvoering te geven aan de voorgenomen overdracht van verzoekster naar Frankrijk op 13 mei 2024, totdat op het voornoemde bezwaar is beslist.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in
de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Bpb [8] voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875 (bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder om verzoekster op 13 mei 2024 over te dragen aan de Franse autoriteiten, totdat op het bezwaar tegen de voorgenomen overdracht is beslist; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, uitgesproken op 10 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verweerder op 10 mei 2024 om 16:03 uur en aan de gemachtigde van verzoekster op 10 mei 2024 om 16:05 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Rb Den Haag (zittingsplaats Roermond) 12 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1818.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ABRvS 25 april 2024, 202402483/1/V2 en 202402483/2/V2 (niet gepubliceerd).
7.Verordening (EG) nr. 1560/2003.
8.Besluit proceskosten bestuursrecht.