ECLI:NL:RBDHA:2024:7582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Afghaanse nationaliteit heeft, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 7 mei 2024 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan de Duitse autoriteiten.

De rechtbank heeft op 8 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was en dat hij niet bijgestaan was door een advocaat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, ondanks zijn verzoek om rechtsbijstand.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er geen aanleiding was om van de bewaring af te zien. Eiser had eerder verklaard naar Engeland te willen gaan en had niet duidelijk gemaakt wat hij tijdens het gehoor had willen inbrengen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18496

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat eiser tijdelijk verblijfsrecht (fiktionsbescheinigung) heeft in Duitsland. Verder volgt uit het dossier dat de voor de terugkeer naar Duitsland noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, zodat verweerder op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw bevoegd was tot het opleggen van de maatregel.
4. Hierbij wordt aangenomen dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Dit rechtsvermoeden hoeft in beginsel niet aan de hand van persoonlijke feiten en omstandigheden te worden gemotiveerd. Dit laat onverlet dat eiser zwaarwegende feiten en omstandigheden kan stellen op grond waarvan verweerder van inbewaringstelling moet afzien, dan wel moet motiveren waarom eiser toch in bewaring moet blijven. [1]
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Er is sprake van medische omstandigheden. Daarnaast is eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ten onrechte niet bijgestaan door een advocaat, terwijl eiser daar wel om heeft gevraagd. Uit het verslag van het gehoor blijkt onvoldoende duidelijk of aan eiser is gevraagd of hij bijstand van een advocaat wenst en wat eiser daarop heeft geantwoord. Indien eiser was bijgestaan door een advocaat had hij andere omstandigheden naar voren gebracht die van belang zijn voor de beoordeling of aan eiser een lichter middel had moeten worden opgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er in dit geval geen aanleiding bestond om van de bewaring af te zien. Zo is eiser al op 2 april 2024 aangezegd om zich onmiddellijk te begeven naar Duitsland. Dit heeft er niet toe geleid dat eiser uit eigen beweging is vertrokken naar Duitsland. Eiser heeft bovendien tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling herhaaldelijk verklaard naar Engeland te gaan als hij wordt vrijgelaten.
De rechtbank volgt niet dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ten onrechte niet is bijgestaan door een advocaat. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling namelijk zelf verklaard dat de aanwezigheid van een advocaat bij het gehoor voor hem niet nodig was. Uit het proces-verbaal (M110) van het gehoor van 24 april 2024 blijkt het volgende:

Nadat ik de vreemdeling in de Farsi taal met behulp van de tolk RBTV 10807 telefonisch medegedeeld had dat deze zich bij het gehoor van de inbewaringstelling kon doen bijstaan door een raadsman, verklaarde hij geen advocaat bij het gehoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring wil, waarna ik de advocatenpiketdienst/piketadvocaat alsnog ingelicht heb.”
[…]
V- U heeft kosteloos recht op een advocaat, u heeft net al aangegeven dat u die niet hoeft. Klopt dat?
A.
Ja dat klopt.”
De rechtbank volgt eiser niet in zijn algemene stelling dat voor hem niet voldoende duidelijk was wat er werd gevraagd. Eiser is gehoord met behulp van een beëdigde tolk. Anders dan eiser stelt heeft hij tijdens het gehoor voor zijn inbewaringstelling op geen enkel moment verklaard dat hij wel een advocaat bij het gehoor wenste. Daarbij heeft eiser tot op heden niet geconcretiseerd wat hij tijdens het gehoor naar voren had willen brengen.
7. Ook overigens is er geen reden om de bewaring op enig moment onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:667.