ECLI:NL:RBDHA:2024:7564
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.A. Bouter-Rijksen
- P. Deinum
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) valt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 januari 2024 een informatiebrief gestuurd waarin werd medegedeeld dat de tijdelijke bescherming van de verzoeker zou eindigen op 4 maart 2024. Hiertegen heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd op 28 maart 2024 afgewezen. Op 5 april 2024 heeft de verzoeker een nieuw verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat door de rechtbank werd behandeld onder zaaknummer NL24.19611.
Op 1 mei 2024 heeft de staatssecretaris de verzoeker geïnformeerd dat de gevolgen van het beëindigen van de tijdelijke bescherming waren bevroren, omdat er prejudiciële vragen waren gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op 5 mei 2024 heeft de verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op dit verzoek.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de staatssecretaris aan de verzoeker tegemoet is gekomen door de tijdelijke bescherming te bevriezen. Hierdoor was er aanleiding om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 875,-, die de staatssecretaris aan de verzoeker moet vergoeden, aangezien de verzoeker een toevoeging had gekregen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.