ECLI:NL:RBDHA:2024:7545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/4470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en veroordeling wegens rijden onder invloed

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie. Eiser had op 15 november 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 september 2022 werd afgewezen. De afwijzing werd gehandhaafd in een bestreden besluit van 29 september 2023, waarin verweerder stelde dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt vanwege een eerder opgelegde strafbeschikking voor rijden onder invloed, die resulteerde in een geldboete van € 50 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één maand. De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie niet deugdelijk is gemotiveerd. De ontzegging van de rijbevoegdheid is niet expliciet genoemd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap als een bijkomende straf die kan leiden tot afwijzing van een naturalisatieverzoek. De rechtbank stelt vast dat de verwijzing naar de ontzegging in het beleid niet juist is en dat dit ten nadele van eiser heeft gewerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij de rechtszekerheid en de persoonlijke omstandigheden van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens dient verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiser te vergoeden, vastgesteld op € 1.750.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor de betrokken vreemdeling, zoals in dit geval de afwijzing van een naturalisatieverzoek. De rechtbank roept verweerder op om het beleid aan te passen om rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/4470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser

Van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek om naturalisatie van eiser van 15 november 2021 met het besluit van 26 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is aan het bestreden besluit voorafgegaan?
4. Eiser heeft op 13 juli 2020 van de centrale verwerking van het Openbaar Ministerie (OM) een strafbeschikking ontvangen, waarin hem een geldboete van € 50,- en één maand ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd wegens het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, onder 2 en artikel 8, derde lid, aanhef sub a, onder 3 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rijontzegging is ingegaan op 30 januari 2020 en op 28 februari 2020 beëindigd. De strafbeschikking is op 11 augustus 2020 onherroepelijk geworden. Op die datum is de rehabilitatietermijn aangevangen. De rehabilitatietermijn [1] is nog niet verstreken. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en heeft het verzoek om naturalisatie afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
4.1.
Eiser is het hier niet mee eens.
4.2.
De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Besluitvorming
5. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van naturalisatie, omdat hij een strafbeschikking heeft gekregen en hem daarbij een ontzegging van de rijbevoegdheid van één maand is opgelegd. Daarmee is sprake van ernstige vermoedens dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. In tegenstelling tot wat is vermeld in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2023 (hierna: de Handleiding) is de ontzegging van de rijbevoegdheid niet een bijkomende straf in de zin van artikel 9, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr), maar een bijkomende straf in de zin van de artikelen 179 en 179a van de WVW. Verweerder acht een ontzegging van de rijbevoegdheid zo ernstig dat deze wel aan eiser wordt tegengeworpen. De rechtszekerheid is hierbij niet in het geding. Verweerder erkent dat de verwijzing in het huidige beleid niet juist is, maar het is een bekend uitgangspunt dat rechtstreeks uit de Handleiding blijkt en waarvan eiser kennis heeft kunnen nemen. Bovendien voorziet artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN en paragraaf 6 van de Handleiding expliciet in de mogelijkheid het verzoek op grond van het belang van de openbare orde af te wijzen in gevallen die daarin niet zijn genoemd. In de door eiser aangevoerde omstandigheden is niet gebleken van omstandigheden die dermate bijzonder zijn dat verweerder tot de conclusie moet komen dat eiser niet als gevaar voor de openbare orde moet worden beschouwd. Gelet op de dwingende bewoordingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN staat het verweerder niet vrij om eiser alsnog in aanmerking te laten komen voor naturalisatie.
Gronden beroep
6. Eiser heeft aangevoerd dat de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek niet berust op een deugdelijke wettelijke grondslag. Verweerder kan alleen afzien van naturalisatie op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in samenhang met paragraaf 1, vierde lid, onder b, van de Handleiding. Hierin zijn de artikelen 179 en 179a van de WVW niet zijn genoemd. Daarbij komt dat in model 2.3 “Verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag” ook geen gewag wordt gemaakt van bijkomende straffen en al helemaal niet van een ontzegging van de rijbevoegdheid. Hierdoor heeft eiser niet van tevoren de afweging kunnen maken of de ontzegging van de rijbevoegdheid een relevante factor was bij de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek, zodat hij evenmin de mogelijkheid had om op basis hiervan af te zien van zijn naturalisatieverzoek en de daarbij behorende legeskosten van meer dan € 1.200,-. Deze formele gebreken kan verweerder niet via artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a paragraaf 6 van de Handleiding herstellen, omdat het daarbij moet gaan om een omstandigheid waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom een ontzegging van de rijbevoegdheid dusdanig bijzonder is dat de wetgever daaraan niet of onvoldoende heeft kunnen denken. Bovendien is de paragraaf vooral bedoeld is om in bijzondere gevallen alsnog tot een inwilliging te kunnen komen en niet andersom. Ook is het lage bedrag van de opgelegde boete een sterke indicatie dat hij in het geheel geen gevaar vormt voor de openbare orde, laat staan een ernstig gevaar. Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Het oordeel van de rechtbank
7. Eiser is veroordeeld wegens rijden onder invloed. [2] Dat is een misdrijf. Hierbij is hem een ontzegging van de rijbevoegdheid van een maand opgelegd.
7.1.
In de Handleiding zijn in paragraaf 5 van het onderdeel Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN, de sancties die leiden tot de afwijzing van het verzoek om naturalisatie weergegeven. De ontzegging van de rijbevoegdheid staat daarin, zoals eiser terecht stelt, niet vermeld. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] moet, gelet op de uitgebreide en gedetailleerde weergave van dit onderdeel van het beleid van de Handleiding, in beginsel van de volledigheid daarvan worden uitgegaan. Paragraaf 5 verwijst naar bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van het WvSr. De Handleiding verwijst niet, zoals ook op dit punt door eiser terecht is betoogd, naar bijkomende straffen in de zin van de WVW. Daarmee vermeldt de Handleiding niet expliciet welke gevolgen een ontzegging van de rijbevoegdheid als bijkomende straf op grond van de WVW heeft voor een verzoek tot naturalisatie. Dat de ontzegging van de rijbevoegdheid wel (ten onrechte) is genoemd als voorbeeld van een bijkomende straf in de zin van artikel 9, eerste lid, onder b, van het WvSr en dat dit volgens verweerder leidend moet zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat in model 2.3 ‘Verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag’, door eiser voorafgaand aan zijn verzoek ondertekend, de ontzegging van de rijbevoegdheid niet is vermeld. Daarmee zijn, zoals ook op dit punt door eiser terecht gesteld, de betekenis en gevolgen van de ontzegging van de rijbevoegdheid niet zonneklaar. Verweerder heeft dit onvoldoende betwist. De rechtbank acht ook mede van belang dat verweerder ook erkent dat de verwijzing in het beleid niet geheel juist is. Dit had ten voordele van eiser moeten uitvallen, nu hiermee de rechtszekerheid in het geding is. Dit klemt des te meer nu de persoonlijke gevolgen van de afwijzing van het verzoek tot naturalisatie voor eiser ingrijpend zijn.
7.2.
Verweerder heeft in de besluitvorming onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom, ondanks het feit dat niet rechtstreeks uit de Handleiding volgt dat een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt tegengeworpen in het kader van een verzoek om naturalisatie, duidelijk kon zijn voor eiser dat verweerder deze sanctie zo ernstig vindt dat dit volgens hem een gevaar voor de openbare orde oplevert in de zin van artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, van de RWN.
7.2.
Ook ten aanzien van wat is overwogen omtrent bijzondere omstandigheden en de gestelde mogelijkheid om op grond van paragraaf 6 van de Handleiding af te wijken van de regels en het beleid constateert de rechtbank een motiveringsgebrek. Paragraaf 6 geeft aan dat een bijzondere omstandigheid in het algemeen kan worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Nu de ontzegging van de rijbevoegdheid in het beleid als voorbeeld is vermeld, valt niet in te zien dat hieraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende is gedacht.
7.3.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de Handleiding in 2019 en nadien, meer recentelijk in 2024, nog is aangepast. Desondanks is de ontzegging van de rijbevoegdheid niet meegenomen in deze wijzigingen. Voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid acht de rechtbank het van belang om het beleid op dit punt aan te passen, zoals ter zitting ook aan verweerder is meegegeven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten of om zelf een beslissing te nemen over het verzoek om naturalisatie. De rechtbank acht een bestuurlijke lus geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen.
8.1.
Verweerder dient binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding wordt met het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt). De waarde van 1 punt is € 875,- met een wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 9

1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;
[…].

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

Paragraaf 5
De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie;
b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie of optie;
c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 810,– of meer leidt tot weigering van naturalisatie of optie;
d. een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) onder de € 810,– leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) van ten minste € 405,– ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd, waarvan het totaalbedrag in die vijf jaren ten minste € 1.215,– bedraagt.
[…]
De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd, als er in die periode van vijf jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:
a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;
b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;
c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald;
d. ingeval van een opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: op de datum waarop de betaling van de vordering heeft plaatsgevonden;
e. in geval van iedere andere straf (dan hierboven vermeld) als bedoeld in artikel 9 WvSr: op de datum dat de opgelegde straf niet langer op de vreemdeling van toepassing is.
Ad e
Het betreft hier bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, WvSr. In dat geval gaat de rehabilitatietermijn lopen op het moment dat de ontzetting van bepaalde rechten niet meer op de vreemdeling van toepassing is. In het voorbeeld van een ontzegging van de rijbevoegdheid start de rehabilitatietermijn dus als de ontzegging is afgelopen. In het geval van een verbeurdverklaring of openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, start de rehabilitatietermijn als de verbeurdverklaring of openbaarmaking heeft plaatsgevonden.
[…]

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 8 (geldig tot en met 23 april 2021)
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed,
indien:
1°sedert de datum waarop hem voor de eerste maal een rijbewijs voor de categorie AM of T is afgegeven nog geen zeven jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van dat rijbewijs de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
2°.sedert de datum waarop hem voor het eerst een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van dat rijbewijs de leeftijd van ten minste achttien jaar heeft bereikt, dan wel
3°.indien sedert de datum waarop hem voor het eerst een rijbewijs voor de categorie B is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en hij op het tijdstip van afgifte van het rijbewijs voor de categorie B nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, ongeacht of hij op dat tijdstip van afgifte van het rijbewijs voor de categorie B al in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie AM of T.
[…]
Artikel 179
1. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen 5a, eerste lid, 6, 7, eerste lid, 8, 9, 162, derde lid, of 163, tweede, zesde of zevende lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.

Wetboek van Strafrecht

Artikel 9

1. De straffen zijn:
a. hoofdstraffen:
1°.gevangenisstraf;
2°.hechtenis;
3°.taakstraf;
4°.geldboete;
b. bijkomende straffen:
1°.ontzetting van bepaalde rechten;
2°.verbeurdverklaring;
3°.openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
[…].

Voetnoten

1.Dat is de vijf-jarentermijn in het kader van het openbare orde beleid waarin aanraking met politie en justitie vermeden moet worden.
2.Artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, onder 2 en artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, onder 3 WVW.
3.Vergelijk de uitspraak van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4455.