In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 29 augustus 2022 ingediend, en de wettelijke termijn voor een beslissing was zes maanden. Deze termijn is echter verlengd met negen maanden op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft de Staatssecretaris op 28 december 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft overwogen dat, wanneer een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen. Aangezien eiser dit heeft gedaan, maar te laat beroep heeft ingesteld, heeft de rechtbank de zaak gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, met de verplichting om binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor af te nemen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 8 april 2024.