In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 30 augustus 2022 ingediend, en de wettelijke termijn voor een beslissing was zes maanden. Deze termijn is echter verlengd met negen maanden op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft op 14 december 2023, na het verstrijken van de termijn, verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld, maar verklaart het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en vervolgens binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 4 maart 2024. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.