In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 3 september 2022 ingediend, en de wet vereist dat er binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing wordt genomen. De termijn is echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft op 4 december 2023, na het verstrijken van de termijn, verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld, maar verklaart het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Dit is gedaan om zowel het belang van eiser als het belang van verweerder in acht te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 11 maart 2024. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. Als verweerder dit niet doet, moet hij de opgelegde dwangsom betalen.