ECLI:NL:RBDHA:2024:7425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot tijdelijke opheffing van SIS III-signalering en toegang tot Nederland

In deze zaak heeft verzoeker, een Britse staatsburger, op 10 mei 2024 verzocht om tijdelijke opheffing van zijn signalering in het SIS-systeem, die door Duitsland was opgelegd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 14 mei 2024 afgewezen, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Verzoeker stelt dat hij in Nederland moet zijn voor belangrijke afspraken, waaronder een lezing aan de Universiteit van Amsterdam en een gesprek met leden van de Tweede Kamer. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden van de Schengengrenscode, omdat hij nog steeds gesignaleerd staat door Duitsland. Hoewel de Duitse rechter op 14 mei 2024 het beroep tegen de SIS-signalering gegrond heeft verklaard, is deze uitspraak nog niet onherroepelijk. De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van het verzoek om toegang tot Nederland gerechtvaardigd is, omdat er geen sprake is van een nationaal belang of humanitaire redenen die toegang rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar tegen het bestreden besluit naar de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen heeft.

De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is op 14 mei 2024 telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van beide partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20660

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 10 mei 2024 verzocht om (tijdelijke) opheffing van zijn signalering in het SIS [1] -systeem. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt hem onmiddellijk toegang tot Nederland te verlenen.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Toetsingskader van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Feiten
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en heeft de Britse nationaliteit.
3. Verzoeker staat sinds 16 april 2024 door Duitsland gesignaleerd in het SIS-systeem als niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling. Hij verzoekt om (tijdelijke) opheffing van deze signalering en hem toegang tot Nederland te verlenen vanaf 15 mei tot en met 17 mei 2024. Verzoeker stelt in die periode in Nederland te moeten zijn vanwege onder meer een gesprek met leden van de Tweede Kamer, een door hem te geven lezing aan de Universiteit van Amsterdam, een uitnodiging van de OVSW [3] en een uitnodiging voor een bijeenkomst van de Palestijnse missie.
Standpunten van partijen
4. Verweerder weigert verzoeker de toegang tot Nederland omdat verzoeker vanwege de SIS-signalering niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden van artikel 6, eerste lid onder d, van de Schengengrenscode [4] en er geen redenen zijn om in afwijking hiervan aan verzoeker toegang te verlenen.
5. Verzoeker stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder hem alsnog moet toelaten tot Nederland nu de Duitse rechter op 14 mei 2024 het beroep tegen de SIS III-signalering gegrond heeft verklaard. Verder stelt verzoeker zich op het standpunt dat hem, ook ondanks de Duitse SIS-III signalering, toegang tot Nederland toegestaan moet worden. Hij doet in dit kader een beroep op artikel 6 lid 5 sub c van de Schengengrenscode. Aan de belangen van verzoeker dient een groter gewicht toe te komen, gelet op de internationale verplichtingen en het nationale belang dat bij zijn aanwezigheid gediend is. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij nadere stukken zou moeten overleggen die de aard van zijn bezoeken onderbouwen. Verzoeker heeft immers voldoende informatie overgelegd. Hij verwijst hierbij naar het programma van de Palestijnse Missie in Nederland. Verder stelt eiser dat het niet relevant is wie de afspraak met de Kamerleden heeft ingepland, maar dat enkel relevant is dat die afspraak er is. Verweerder heeft nagelaten om de inhoudelijke toets aan het nationaal belang te verrichten, terwijl verzoeker duidelijk heeft uitgelegd waarom dit nationaal belang speelt. Het functioneren van de Tweede Kamer wordt immers belemmerd door deze toegangsweigering. Verder heeft de UvA [5] zich uitgelaten over de toegangsweigering en noemt de UvA als nationaal belang de academische vrijheid en het academische debat. Het is verder niet aan verweerder om te stellen dat zijn fysieke aanwezigheid niet noodzakelijk zou zijn. Verzoeker is immers onder andere uitgenodigd bij de OVSW. Hierbij wordt verwezen naar het Verdrag tussen Nederland en de OVSW. [6] Verweerder had nader onderzoek moeten doen en inhoudelijk moeten motiveren waarom er géén sprake zou zijn van een internationaalrechtelijke verplichting aan de zijde van de Nederlandse staat. Voorts had verweerder moeten erkennen dat een nationaal belang ook bestaat uit de positie van Nederland in de internationale rechtsorde. De Duitse autoriteiten brengen Nederland immers in een lastige en onwenselijke situatie door niet aan zijn faciliteerplicht jegens het Internationaal Strafhof te voldoen, nu verzoeker een belangrijke rol speelt als getuige bij een zaak bij het Internationaal Strafhof en het in de lijn der verwachting ligt dat hij binnen het jaar van de door Duitsland opgelegde signalering in Nederland zal moeten zijn. Gelet op de gronden van het bezwaar, is niet op voorhand uit te sluiten dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het bezwaar heeft volgens verzoeker een redelijke kans van slagen. Verwezen wordt naar de uitspraken van de Afdeling [7] van 21 december 2006 en van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 31 maart 2003. [8]
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Geen voorlopig karakter
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening geen voorlopig karakter heeft, omdat deze ertoe strekt om de komst van verzoeker naar Nederland op 15 mei 2024 mogelijk te maken. Toewijzing van deze gevraagde voorlopige voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening komt daarom slechts in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Volgens vaste jurisprudentie is voor een dergelijke vergaande beslissing in beginsel slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Spoedeisend belang
7. Het spoedeisend belang is in deze zaak gelegen in het voornemen van verzoeker om naar Nederland te reizen met een geboekte vlucht waarbij hij op 15 mei 2024 om 10:45 uur in Nederland zal landen in verband met zijn afspraken op 15 en 16 mei 2024.
Redelijke kans van slagen van het bezwaar?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden van artikel 6, eerste lid van de Schengengrenscode. Verweerder heeft daarbij kunnen verwijzen naar een door hem bij zijn verweerschrift gevoegde bijlage waaruit blijkt dat verzoeker op 14 mei 2024 om 18:10:32 uur nog altijd door Duitsland in het SIS III gesignaleerd stond met het oog op weigering van toegang. Het beroep tegen deze SIS III-signalering is weliswaar door de Duitse rechter bij uitspraak van 14 mei 2024 gegrond verklaard, maar deze uitspraak is, nu partijen nog de mogelijkheid hebben van beroep tegen die uitspraak, niet onherroepelijk. Dit betekent dat verweerder verzoeker op grond van artikel 6, eerste lid, onder d van de Schengengrenscode de toegang tot het grondgebied moet weigeren.
9. Op grond van artikel 6, vijfde lid, onder c van de Schengengrenscode kan verweerder, in afwijking van het eerste lid van dit artikel en dus ondanks (onder andere) een SIS III-signalering, toegang tot Nederland verlenen op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij daartoe niet is overgegaan. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een nationaal belang, of dat humanitaire redenen of internationale verplichtingen nopen tot het verlenen van toegang. De academische vrijheid en het academisch debat zijn weliswaar belangrijke waarden binnen de Nederlandse staat, maar verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het deelnemen van verzoeker aan dat debat bij de UvA niet noopt tot toelating op grond van het nationaal belang. Voorts is de voorzieningenrechter het met verweerder eens dat het functioneren van de Tweede Kamer niet wordt belemmerd door de toegangsweigering van verzoeker. Dat de Tweede Kamer op initiatief van de Palestijnse Missie akkoord is gegaan met de komst van verzoeker, betekent nog niet dat het functioneren van de Tweede Kamer wordt belemmerd ingeval van weigering van de toegang aan verzoeker. Voor zover verzoeker stelt dat hij zou zijn uitgenodigd door de OVSW als deskundige en zich beroept op het Verdrag tussen Nederland en de OVSW, merkt verweerder terecht op dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij als deskundige is uitgenodigd bij de OVSW. Verweerder heeft dan ook geen nader onderzoek hoeven te doen of inhoudelijk nader hoeven te motiveren waarom er géén sprake zou zijn van een internationaalrechtelijke verplichting aan de zijde van de Nederlandse staat. Dat eiser mogelijk in de nabije toekomst als getuige bij een zaak bij het Internationaal Strafhof zal moeten verschijnen in het kader van een lopend onderzoek (naar misdrijven gepleegd door Israël in de bezette Palestijnse Gebieden), maakt niet dat hem op dit moment en voor de verzochte periode toegang moet worden verleend. Het is een onzekere toekomstige gebeurtenis waarmee verweerder bij de beoordeling van het huidige verzoek geen rekening hoeft te houden.
Conclusie
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 14 mei 2024 om 20:59 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 14 mei 2024 om 20:49 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Schengen Informatiesysteem.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens.
4.Verordening 2016/399 (EG) van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen voor personen.
5.Universiteit van Amsterdam.
6.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens betreffende de zetel van de OVCW van 22 mei 1997.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.