RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
inzake: A,
geboren op [...] 1972,
van Sierraleoonse nationaliteit,
IND dossiernummer 0211.08.8021,
gemachtigde: mr. G.W. Milet de St. Aubin, rechtshulpverlener te Zwolle,
eiser;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage,
verweerder.
1.1 Op 9 november 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 12 november 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 12 november 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 20 januari 2003 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum dient in dat kader tevens beoordeeld te worden of de aanvraag op zorgvuldige wijze binnen 48 uur is afgedaan.
3.1 Het asielrelaas van eiser komt op het volgende neer.
Eiser is in 1997 in Freetown ingelijfd bij rebellen van B. Zijn vader en twee broers zijn door de rebellen vermoord. Eiser werd door de rebellen gedwongen om plaatsen aan te wijzen waar zij konden plunderen en om samen met hen te plunderen. Na negen maanden trokken de rebellen naar de bush en namen eiser met zich mee. In 1998 is eiser ontsnapt en is hij in het dorp C gaan wonen. In september 2002 werd hij daar herkend door een vrouw. Zij vertelde de dorpelingen dat eiser deel uitgemaakt had van de rebellen. Daarna zijn er 's nachts dorpelingen naar eisers huis gekomen om hem te vermoorden. Eisers vriend D die in C was geboren, heeft eiser geholpen te ontsnappen en het land te verlaten.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij van mening is dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. In dit verband heeft verweerder het volgende overwogen.
Eiser heeft geen documenten ter staving van zijn relaas overgelegd en hij heeft evenmin coherente en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisroute overgelegd, hetgeen op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas.
Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 juli 2002 wordt de Sierraleoonse bevolking ondersteund bij en voorbereid op de terugkeer van ontwapende ex-rebellen en ontvoerde personen, zodat niet aannemelijk is dat eiser wegens zijn betrokkenheid bij een rebellengroep te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Gelet op het van kracht zijnde staakt-het-vuren, is evenmin aannemelijk dat eiser vanwege de rebellen te vrezen heeft voor vervolging. Overigens had eiser zich aan de gestelde problemen kunnen onttrekken door zich te vestigen in het hoefvormige gebied van Freetown en omgeving.
De verklaringen van eiser zijn niet van dien aard en overigens bestaan ook geen aanwijzingen dat sprake is van traumatische ervaringen op grond waarvan van eiser in redelijkheid niet kan worden verlangd, dat hij naar Sierra Leone terugkeert. Gelet op het tijdsverloop sinds de moord op eisers vader en broers kan dit feit niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
Gelet op de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 16 september 2002, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn aanvraag niet op goede gronden heeft afgewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser de volgende argumenten aangevoerd.
Het ontbreken van documenten kan eiser niet worden toegerekend en niet valt in te zien waarom eisers verklaringen met betrekking tot zijn reis uitermate vaag en inconsistent zouden zijn. Bovendien is de vraag of documenten zijn overgelegd met betrekking tot de gestelde identiteit en reisroute niet relevant voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas als zodanig.
Eiser kan bij de overheid geen bescherming vinden voor wraakacties van burgers of gewelddadigheden van RUF-aanhangers, aangezien de situatie nog steeds instabiel is en de macht van overheid en politie gering. Het hoefvormige gebied van Freetown en omgeving is te klein om als vestigingsalternatief te dienen. De vluchtelingenkampen aldaar zijn ontruimd.
Eiser heeft ernstige psychische problemen die zijn veroorzaakt door zijn ervaringen in Sierra Leone. Verweerder is hieraan wel erg gemakkelijk voorbijgegaan. Op dit punt is geen vestigingsalternatief voorhanden. Hierbij wordt verwezen naar uitspraken van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Amsterdam, d.d. 17 september 2002 (Awb 02/66915) en zittingsplaats Dordrecht, d.d. 15 augustus 2002 (Awb 02/57248).
Op grond van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 juli 2002, alsmede op grond van analyses en standpunten van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties en de UNHCR, alsmede op grond van berichten en standpunten van een aantal non- gouvernementele organisaties kan worden gesteld dat verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat een categoriaal beschermingsbeleid voor Sierra Leone niet langer geïndiceerd is. De veiligheidssituatie is verre van stabiel en verweerder heeft onvoldoende aandacht voor de in de diverse rapporten aangehaalde bedreigingen voor de veiligheidssituatie, zoals de geplande terugtrekking van UNAMSIL, de conflictsituatie in Liberia, de moeizame reïntegratie van ontwapende rebellen, de spanningen veroorzaakt door terugkerende vluchtelingen en ontheemden en de buitensporig slechte algemene humanitaire situatie. De beslissing om tot afschaffing van het beschermingsbeleid over te gaan is derhalve prematuur. Eiser heeft in dit verband verwezen naar rapporten van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties d.d. 19 juni 2002 en 5 september 2002, brieven van de United Nations High Commissioner for the Refugees (UNHCR) d.d. 9 mei 2002 en 1 september 2002, een rapport van Schweitzerische Flüchtlingshilfe d.d. 11 juli 2002, commentaar van Artsen zonder Grenzen d.d. 21 mei 2002 en van september 2002, een brief van Vluchtelingenwerk d.d. 3 oktober 2002 en brieven van Amnesty International d.d. 1 mei 2002 en 7 oktober 2002.
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Sierra Leone zodanig is, dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Eiser zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 Verweerder heeft in de bestreden beschikking vooropgesteld dat het feit dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute vast te kunnen stellen en dat geen documenten ter staving van het asielrelaas zijn overgelegd, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat het ontbreken van documenten eiser niet valt toe te rekenen, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Verweerder is vervolgens echter wel inhoudelijk ingegaan op de aannemelijkheid van de gestelde vrees voor vervolging. Nu uit de beschikking niet ondubbelzinnig blijkt, dat verweerder geen geloof hecht aan de door eiser gestelde feiten en omstandigheden die tot zijn vlucht uit Sierra Leone zouden hebben geleid, zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat niet aannemelijk is geworden dat eiser te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser geen vluchteling is. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Eiser heeft blijkens zijn verklaringen bijna vier jaar zonder problemen van welke zijde dan ook te ondervinden verbleven in het dorp C. Vervolgens is hij door iemand herkend als deelnemer aan door de rebellen uitgevoerde plunderingen.
Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 juli 2002 zijn er in Sierra Leone reïntegratieprogramma's opgezet, waardoor de bevolking wordt ondersteund bij en voorbereid op de terugkeer van ontwapende en ontheemd geraakte rebellen en ontvoerden. Deze programma's zijn over het algemeen effectief. Gelet daarop, is niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn tijdelijke gedwongen inlijving bij de rebellen in Sierra Leone te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
Gezien het feit dat eiser sinds zijn ontsnapping geen problemen heeft ondervonden van de zijde van de rebellen en mede in aanmerking genomen hetgeen het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 juli 2002 meldt met betrekking tot de staakt-het-vurenovereenkomst van 10 november 2002, is evenmin aannemelijk dat eiser te vrezen heeft voor vervolging door de rebellen.
4.4 Het is - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet aannemelijk dat eiser gegronde reden heeft aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.5 Niet is gebleken van zodanig klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlangd kan worden dat eiser terugkeert naar het land van herkomst.
In beroep heeft eiser het standpunt van verweerder, inhoudende dat hij op grond van het ter zake geldende beleid niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning wegens traumatische ervaringen in het land van herkomst, niet gemotiveerd betwist. De enkele stelling dat eiser psychische problemen heeft die rechtstreeks samenhangen met zijn ervaringen tijdens de burgeroorlog is daartoe onvoldoende.
4.6 Ten aanzien van de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
De uitgangspunten van het categoriale beschermingsbeleid zijn neergelegd in artikel 3.106 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in samenhang met hoofdstuk C1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Artikel 3.106 Vb 2000 noemt de indicatoren die in ieder geval zullen worden betrokken in de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000. Het gaat hierbij om de volgende indicatoren:
1. de aard van het geweld in het land van herkomst, met name de ernst van de schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht, de mate van willekeur, de mate waarin het geweld voorkomt en de mate van geografische spreiding van het geweld;
2. de activiteiten van internationale organisaties ten aanzien van het land van herkomst indien en voor zover deze een graadmeter vormen voor de positie van de internationale gemeenschap ten aanzien van de situatie in het land van herkomst; en
3. het beleid in andere landen van de Europese Unie.
4.7 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 8 november 2001, JV 2002/12) moet de vraag of een asielzoeker op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 in aanmerking komt voor toelating, worden beantwoord aan de hand van een beoordeling van de algemene situatie in het land van herkomst. Terzake daarvan komt verweerder een ruime beoordelingsmarge toe waarvan de aanwending de toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot een bepaalde beoordeling heeft kunnen komen. De rechter dient bij die toetsing het oordeel over de algehele situatie in het land van herkomst, dat tot stand pleegt te komen in samenspraak met en met instemming van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in beginsel te respecteren. Dit betekent dat het door verweerder gevoerde beleid de toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien het niet berust op voldoende onderzoek naar de algehele situatie in het land van herkomst of op grond van de beschikbare informatie moet worden geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in het land van herkomst niet van bijzondere hardheid is in verband met de algehele situatie aldaar. De Afdeling heeft in dit verband meermalen overwogen (zie onder meer de uitspraak van 12 oktober 2001, JV 2001/325) dat een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
4.8 Eiser heeft in de zienswijze aangevoerd dat de conclusie van verweerder dat het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid voor vreemdelingen afkomstig uit Sierra Leone niet langer geïndiceerd is, niet wordt gedragen door de constateringen van verweerder zelf in zijn beleidsbrief d.d. 16 september 2002 en evenmin door de berichten die ons over de situatie in Sierra Leone bereiken. Eiser heeft in dit verband gewezen op de brief van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties d.d. 5 september 2002, de verklaring van de United Nations High Commisioner for the Refugees d.d. 1 september 2002, de brief van de Schweitzerische Flüchtlingshilfe d.d. 11 juli 2002 en de brief van Amnesty International d.d. 7 december 2001. Daarbij heeft eiser opgemerkt dat de situatie in Sierra Leone zich kenmerkt door een patroon van schijnbare verbeteringen, gevolgd door escalaties van geweld en onrust en dat verweerder zijn beleidsbeslissing derhalve beter dient te motiveren.
4.9 In de bestreden beschikking is verweerder met geen woord ingegaan op het door eiser in de zienswijze aangevoerde, maar heeft hij ter motivering van de beslissing aan eiser geen vergunning op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 te verlenen volstaan met een verwijzing naar de beleidsbeslissing van 16 september 2002 en de instemming daarmee door de Tweede Kamer. Ter zitting heeft verweerder in dit verband desgevraagd gesteld dat een beleidsbeslissing omtrent het al dan niet voeren van een categoriaal beschermingsbeleid niet in een individuele beschikking gemotiveerd behoeft te worden. Hierbij heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 22 november 2002 (nr. 200205110/1). Naar de mening van verweerder is het de bedoeling van de wetgever is geweest, dat in individuele beschikkingen in beginsel niet op nieuwe informatie wordt ingegaan. Het systeem zou anders onwerkbaar worden; beslisambtenaren zijn niet geëquipeerd om te oordelen over de inhoud van dergelijke stukken en de eventuele consequenties die daaraan verbonden zou moeten worden. Dat oordeel is voorbehouden aan de Minister, in samenspraak met de Tweede Kamer.
4.10 Zoals hierboven is overwogen, heeft verweerder een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid inzake beslissingen omtrent het al dan niet voeren van een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van een bepaald land. Daarover legt verweerder in de Tweede Kamer verantwoording af aan de hand van een zogenaamde beleidsbeslissing, in casu de eerdergenoemde beleidsbrief d.d. 16 september 2002. Gelet hierop en mede gelet op het bepaalde in artikel 4:82 Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de rechtbank van oordeel dat verweerder op dit punt ter motivering van individuele beschikkingen in beginsel kan volstaan met een verwijzing naar zijn door de Tweede Kamer geaccordeerde beleidsbeslissing. Dit neemt echter niet weg, dat indien een vreemdeling -zoals in casu- gemotiveerd betoogt dat verweerder niet in redelijkheid tot een bepaalde beslissing heeft kunnen komen, verweerder daaraan niet zonder meer voorbij kan gaan. Naar het oordeel van de rechtbank scheppen algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, in een dergelijk geval een reactieplicht voor verweerder.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 22 november 2002 kan de rechtbank niet afleiden dat verweerder in gevallen als het onderhavige in zijn algemeenheid een dergelijke plicht niet zou hebben. Allereerst merkt de rechtbank op dat uit de betreffende uitspraak moet worden afgeleid dat de casus die bij de Afdeling voorlag en de wijze waarop en de mate waarin de betreffende vreemdeling de beslissing van verweerder had bestreden kennelijk verschilde van de onderhavige zaak. Zo betrof de zaak die bij de Afdeling voorlag bijvoorbeeld de ingangsdatum van begunstigend beleid, terwijl het in casu om de afschaffing van begunstigend beleid gaat. Voorts is van belang, dat de Afdeling heeft overwogen dat verweerder ter motivering van een besluit met betrekking tot de ingangsdatum van de gevraagde verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, in beginsel kan volstaan met een verwijzing naar zijn beleidsbeslissing. De Afdeling heeft dus niet geoordeeld dat verweerder altijd zonder meer kan volstaan met een dergelijke verwijzing.
De rechtbank laat tevens wegen dat, indien verweerder in zijn betoog gevolgd zou moeten worden, de rechtbank zich in beroep een oordeel zou moeten aanmeten over de houdbaarheid in rechte van een beleidsbeslissing van verweerder (mede) op grond van stukken en argumenten waarop verweerder in de aan het beroep ten grondslag liggende beschikking in het geheel niet heeft gereageerd en ook niet heeft willen reageren. Dit verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met het primaat van het bestuursorgaan bij de feitenvaststelling en de beleidsbepaling. Zulks klemt te meer in zaken als de onderhavige, waarin het bestuursorgaan een grote mate van beleids- en beoordelingsvrijheid heeft. De rechter dient deze vrijheid te eerbiedigen, maar zal daartoe dan ook door het bestuursorgaan in de gelegenheid moeten worden gesteld. Overigens is de reactieplicht die naar het oordeel van de rechtbank in gevallen als het onderhavige op verweerder rust niet van een zodanige omvang, dat steeds in detail op alle stukken en argumenten behoeft te worden ingegaan. Dat hangt af van de door de vreemdeling in de zienswijze aangevoerde argumenten en wat daarover in de beleidsbeslissing en het daaraan ten grondslag liggende ambtsbericht reeds is opgemerkt. Het gaat erom, dat verweerder in de beschikking een standpunt moet innemen in reactie op hetgeen door de vreemdeling is aangevoerd.
4.11 Gelet op het voorgaande, dient de bestreden beschikking wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel vernietigd te worden. De asielaanvraag leende zich derhalve niet voor afdoening in het aanmeldcentrum en het beroep wordt dan ook gegrond verklaard.
4.12 Door verweerder is in het verweerschrift gesteld, dat uit de door eiser aangehaalde stukken geenszins kan worden afgeleid dat er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsbericht van 8 juli 2002. De rechtbank acht het, gelet op de processuele gang van zaken, niet gepast om te bezien of de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking wellicht in stand zouden kunnen blijven. De rechtbank laat hierbij wegen dat verweerder, kennelijk vanwege het principieel ingenomen standpunt zoals weergegeven onder 4.9, niet heeft verzocht om bij een eventuele vernietiging van het besluit de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten. De rechtbank is ook niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan zij in casu rechtens gehouden zou zijn te bezien of de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand gelaten moeten worden.
4.13 Nu het beroep gegrond verklaard wordt, bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals hieronder weergegeven.
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden beschikking;
-bepaalt dat verweerder opnieuw een beslissing neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644 euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.F.J.M. Schröder, mr. K. van Leeuwen en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken door mr. H.F.J.M. Schröder, in tegenwoordigheid van mr. H.M.C.W. Mudde-Blom als griffier op 31 maart 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 31 maart 2003